onsvatdiepad.reismee.nl

Thuis in 27 uur

De lange terugreis begint om het moment dat je vertrekt, vanzelfsprekend. Maar er is een punt waarop je kunt zeggen dat je nu echt naar huis gaat. Dat moment is op zondag aangebroken en wel om negen uur vijftien wanneer Mariella de sleutel van onze Toyota Hilux camper omdraait en het gevaarte vooruit laat rollen, 'ons vat die pad'.

We moeten 300 kilometer rijden van Waterberg Plateau National Park naar Windhoek, waar een vliegtuig op ons zal staan te wachten van Namibia Air, dat ons naar Johannesburg zal vliegen. Om vier uur 's middags sluit de verhuurder z'n poort en moeten we binnen zijn. Omdat we om half zes vliegen, moet dat haalbaar zijn. Maar de afstanden in combinatie met het concept tijd hebben ons in Namibie geleerd dat je een factor anderhalf erop moet loslaten om de netto-rijdtijd te kunnen voorspellen. Mariella zegt drie uur, ik houd het op vier.

Onderweg proberen we nog een keer of er iets uit de radio komt, wat in Namibie hoogst ongebruikelijk is, er is vaak geen bereik en dan blijft de radio stil. Nu echter klinkt er muziek. Dat heeft eerder geklonken, maar is door de overmatig ingestelde basverhouding destijds snel weggedraaid. Je zou zeggen dat je dan even de bas moet regelen, maar deze Japanse radio geeft op geen enkele knop reactie wanneer we het baslevel 5 in beeld hebben. Waar we ook op drukken of aan draaien. Niks.

Maar nu is het zondag en klinkt er klassieke muziek. Dat is minder basgevoelig, het bevat wat pianogepingel en een ondersteunend strijkje. Typische zondagsmuziek. Maar om 11 uur gaat het roer om. We krijgen een twee uur durende uitzending van de NDR te horen die speciaal voor de Hamburg Cruise Days is gemaakt. Iets zegt ons dat dit niet live is. Maar waarom zitten we eigenlijk ueberhaupt (...) naar de Duitse radio te luisteren middenin de Namibische woestijn? OK, het is een voormalige kolonie, maar dan nog...

Ademloos luisteren we twee uur naar het verslag met bijpassende muziek (What shall we do with the drunken sailo, Whisky in the jar en andere klassiekers). En na elke twee nummers is er een verslag van de Cruise Days. Altijd mooi als Duitsers Engels gaan spreken (Sprechen Sie English???), potsierlijk, overbodig, mal.

Het helpt ons wel doorheen de lange, lange woestijn met z'n tweebaanssnelweg (de fameuze B1) tot we in Windhoek zijn. Nu alleen nog even tanken en we kunnen veertig kilometer verderop onze Toyota definitief stallen. Helaas ligt de Shell aan de andere kant van een weg met een vaste middenberm en is de Engen aan onze kant duidelijk definitief dicht. Dan maar door naar het vliegveld en zoeken ze het maar uit met hun dieselbehoeftige aftankactie.

Nu we de lange oprijlaan van het vliegveld oprijden, is de kans de honingdas nog te treffen verkeken. Hier geen natuur meer, maar asfalt, hangars en vertrekhallen. Over, uit en tot ziens.

Bij het inleveren blijkt de dienstdoende klerk bijzonder relaxt. We hebben de auto niet schoongemaakt zoals afgesproken, niet afgetankt zoals afgesproken en na een oppervlakkige schouw keurt hij het geheel goed. Of we nog wel even mee willen naar hun eigen tankstation, zodat ik kan zien hoeveel er bij moet. Dat wordt dan met 10 procent verhoogd vanwege onze nalatigheid. Ach, op een vakantiebudget als het onze is dat tientjeswerk.

100 liter later zijn we terug, moeten we nog even wat handtekeningen zetten en zijn we klaar voor vertrek. Mariella heeft ons inmiddels ingecheckt in het KLM-vliegtuig van Johannesburg naar Amsterdam, maar Windhoek-Johannesburg lukt niet. Ook mijn poging is vergeefs. We krijgen steeds de melding dat we ons bij de balie moeten melden. Omdat we de bui al zien hangen, wlllen we flux vertrekken, terwijl we van plan waren lang te blijven hangen bij het verhuurbedrijf omdat zij wel WIFI hebben.Helaas, we moeten gaan.

Bij de balie aangekomen, blijkt het vals alarm. De juffrouw ziet dat we zijn ingecheckt, maar de site geeft steeds storing. Zijn ze gewend. Nou, wij niet. Evengoed zitten we om half zes in een klein vliegtuig dat ons oostwaarts zal brengen. We zitten met z'n drieen op een rijtje, waarbij Mariella de raamkant inneemt en ik een armleuning mag delen met iemand die over bijzonder veel weerbarstig lijfhaar beschikt. Twee uur lang kriebelt mij dat op het blote vlees en ik ben blij dat dit slechts het korte ritje is. Hoezeer zal ik me vergissen.

In Johannesburg hebben we vier uur overstaptijd, dus we gaan bij het sjieke hotel op het terras zitten en nemen bier en gin-tonic. Het hotel is zo rijkelijk bedeeld, dat er rond het terras veel gras en planten groeien. En dat in die droogte. Wel, tegen negenen weet ik waarom, als de sproeier aangaat die zo kritisch is afgesteld dat ik zittend op de bank ook mijn deel water krijg. Dat wordt verkassen.

Sowieso omdat we om tien uur moeten inchecken. Wanneer we door de douane willen, gaat dat zeer vlot. Er vertrekken vanavond nog drie vliegtuigen: eentje naar Dubai, eentje naar Sao Paulo en de onze. Een van de drie blijkt vertraagd en het lot valt ons ten deel. We zouden om 23.15 vertrekken, maar op de borden staat nu 00.00 met een + erachter. Dat is zuur want we willen naar huis en zijn al ruim 12 uur onderweg. de KLM-dame verontschuldigt zich en zegt - in het Engels - te hopen dat we Sggggiphol wel op tijd bereiken. Eindelijk iemand die niet doet of Schiphol ook mag worden uitgesproken als Skiphol!

Uiteindelijk valt het mee en mede door het feit dat er weinig passagiers zijn, gaat het instappen snel en hebben we nog maar een kwartier vertraging. Maar oh wonder, ik zit in een drietje weer in het midden met links Mariella en rechts een blok beton van ruim 150 kilo. Nu ben ik zelf ook niet heel smal, dus dat belooft een lange 11-uurse reis te worden. En dat terwijl er rechts van ons een drietje is dat vrijwel leeg is. Ik gok erop dat het betonblok zichzelf overbodig verklaard op onze vierkante meter en opzout. Maar dat mag pas na opstijgen en het signaal 'riemen los'.

God-hier-en-daar-nog-aan-toe! Nog voordat het signaal 'Verspreiden' heeft geklonken, gaat iemand anders op de door mij voor de kolos beoogde plek zitten. Kans verkeken en 11 uur bikkelen liggen in het verschiet. En het is allemaal al zo passen en meten.

Wanneer de KLM-dame langskomt om de oortelefoontjes voor de filmkijkmachine uit te delen, ziet ze het dilemma van twee heren van 100-plus die moeten vechten om een armleuning. Ze schat al direct in dat Mariella en ik bij elkaar horen en het gebouw de vreemde eend is. Heel gedienstig wijst zij hem op een plek drie rijen voor ons waar hij twee stoelen mag hebben voor de prijs van een, waardoor er een win-win-win-winsituatie ontstaat. Hij veel plek, ik veel plek, Mariella veel plek en zij een pluim.

Na het uitdelen van het eten, gaat Mariella letterlijk plat - op twee stoelen - en duik ik in de Amerikaanse tv-serie Crime Scene Investigation. Bijzonder mager verhaaltje, volstrekt oninteressante plot, belachelijke onmogelijkheden, belerend, maar met Elisabeth Shue! Ik heb dat op de heenreis al gezien en omdat het een nieuwe maand is, krijg ik zomaar een knisperverse aflevering uit 2012 voorgeschoteld. Hoppa, mijn avond is goed.

Na ook nog een Baantjer te hebben bekeken, ga ook ik maar proberen te slapen boven het onder ons met 900 kilometer per uur verstrekkende Afrikaanse continent. En zowaar, het lukt. Tegen half zeven word ik weer eens wakker en ook Mariella doet al actief mee aan de ochtend. Ik pak nog even een volstrekt belachelijke Lego-film en dan is het tijd om te landen. Keurig tegen tien uur.

Het schouwen van de paspoorten is zo gebeurd, het collecteren van de bagage ook en voor we het weten, rijdt ons karretje vol bullen op Schiphol rond. We zijn zo keurig op tijd dat Jannie, Mariella's moeder, te laat is om ons in te halen. Zij had de avond ervoor namelijk gezien dat we fors zouden zijn vertraagd. Wij halen haar dus op in plaats van zij ons en gezamenlijk drinken we een koffie c.q. thee.

In een maand tijd is er nog niets veranderd, de NS zet korte treinen in en grossiert in vertragingen. Als dan ook nog een bovenleiding van de HTM is geknapt, voelen we ons weer helemaal thuis. Gelukkig is de knap voorbij ons huis en zet lijn 12 ons keurig net na twaalven af op de Beeklaan, waar we nog even de resten aanschouwen van een huis dat daar is uitgebrand, iets dat ons in Swellendam (of was het Knysna, of St. Lucia?) eerder bereikte dan het thuisfront dat op 200 meter er vanaf lag te slapen in ons huis.

We draaien de sleutel van onze voordeur om en worden begroet door twee bruine katten en een grijze. We zijn thuis.

De hel naar het Noorden

Wanneer we Cape Cross de volgende ochtend aantreffen vanuit onze kamer, is de wind niet echt gaan liggen. Toch is er een viertal kampeerders dat het heeft aangedurfd om het slapen in een katoenen kamer aan te gaan. We hadden ze de avond ervoor al zien struinen rond de kampeerplaats en ook even gekeken of het echt zo was, en inderdaad: daar stond een tent. Niet het type daktent dat wij meezeulen, maar een grondtent. En omdat het kampeerterrein is ommuurd, zullen ze redelijk weinig last hebben gehad van de wind, wij hadden boven de muurtjes gelegen en waren wellicht in de Atlantische Oceaan verdwenen.

Bij het ontbijt zit het viertal bij een kop koffie bij te komen van een stormachtig nachtje, zoveel is duidelijk. Wij schuiven aan voor het inclusiefontbijt en nemen het ervan. Nadien is het inpakken en toch echt wegwezen van deze van alles verlaten plek, of zoals ze het zelf aanprijzen: ‘Where there is nothing, there is more’.

We rijden vijf kilometer terug langs de kust om de zeehondenpopulatie te aanschouwen die met een ster – ten teken van een niet te missen bezienswaardigheid – op de kaart staat aangegeven. Daar liggen enkele duizenden robben op de kust te liggen. Hier en daar is er eentje actief, en een tiental waagt zich in het water. Het stikt er van de puppy’s. We aanschouwen het een klein half uurtje en moeten dan op weg naar het noorden. We willen uiteindelijk naar Twyfelfontein en dan zijn er twee opties, de binnenlandroute, of buitenom via Skeleton Coast, een 400 kilometer lange kustweg die wij zo’n 250 kilometer volgen. Het is niet raar dat we op die weg maar een handvol tegenliggers zien, het is namelijk een barre tocht. Hoe noordelijker we komen, hoe harder het begint te waaien, noem het maar storm, en omdat alles uit zand bestaat, is het soms nauwelijks nog te zien waar de weg ligt. Die wordt continu overspoeld met zand.

Maar net zo plotseling als elke kruising zich aankondigt, zien we ook degene die ons naar rechts dirigeert, weer het binnenland in, op weg naar Twyfelfontein. Dat is dan nog zo’n 200 kilometer rijden over steeds slechter wordende gravelwegen. We zijn het inmiddels gewend, maar niet dat de situatie zo rot is. De hel van het Noorden. Af en toe zien we een shovel die tracht nog enigszins de weg te egaliseren, maar er is geen beginnen aan. Wanneer we over een heuvel rijden, zien we plots aan de andere kant een paar keien liggen. We zitten niet te wachten op een lekke band, hoewel we twee reserves bij ons hebben en Mariella probeert met een stuurbeweging de keien te ontwijken. Dat lukt, maar daardoor begint de auto met 80 per uur wel vervaarlijk te slingeren. Ondanks dat ze het gas loslaat, krijgt ze de auto niet onder controle, we blijven van kant naar kant gaan. Daarbij worden we niet geholpen door de 140 liter diesel en 55 liter water die aan boord zijn en die het slingeren lekker aanwakkeren.

Gelukkig houdt Mariella de auto in bedwang, maar het was kritiek. Met nog maar een kilometer of 75 te gaan tot Twyfelfontein, doen we het verder rustig aan.

Op de camping aangekomen, zijn we weer eens de enige gasten. We mogen kiezen waar we willen staan en ook worden ons de openluchtplee en op hout gestookte douche getoond. Het gekke van die plee is dat alles compleet is, pot, bril, spoelbak, borstel, pleerol en houder, reserverol, alleen geen dak. En geen deur, maar zonder andere gasten is dat geen probleem. Er arriveren nog twee campers, nou ja, gedeelde smart.

Ondanks het primitieve van de camping, hebben we wel licht. Dat wil zeggen: er is een peertje in een boom geschroefd, met een lichtknop en een oplaadpunt voor iPhones. We slapen er prima, het is warm overdag, maar fris ’s nachts. En we hebben een prachtige sterrenhemel – want er is bijzonder weinig licht verder.

Twyfelfontein staat op de werelderfgoedlijst van Unesco. Het bevat 6.000 jaar oude rotstekeningen van allerhande diersoorten die hier voorkomen en had als nut om aan te geven waar wat werd gevonden, want waar dieren zijn, is water. Nu is het er kurkdroog met soms wat water, maar dat weet je nooit. Vandaar de naam Twyfelfontein. De gids die ons rondleidt is vrij stevig gebouwd en heeft een aangenaam kalm tempo. Haar Engels is van ongeveer hetzelfde niveau, dus de verhalen sneuvelen in schoonheid.

Van de rotstekeningen is het maar 5 kilometer naar een kloof die 120 miljoen jaar geleden is ontstaan als gevolg van een vulkaanuitbarsting. Waar hebben we dat eerder gezien? Juist, IJsland. Nu hadden we de hele dag al het idee rond te rijden op dit knusse eilandje en dat wordt hier bevestigd. Vanaf Cape Cross, zo’n zes uur rijden van Twyfelfontein, zijn we geen enkel stadje of zelfs dorp tegengekomen. Slechts hier en daar wat hutten en een verdwaalde geit. Nadat we ook de Burnt Mountains nog even hebben bekeken, gaan we weer rijden, op weg naar Waterberg Nature Reserve. Dat is een natuurpark op zo’n 300 kilometer van het vliegveld dat ons zondag terug gaat brengen naar Johannesburg.

Zo’n 10 kilometer voorbij Twyfelfontein treffen we een bord aan met Petrified Forest en een bord eronder met Wilitsia’s. Het is handgeschilderd, maar overtuigend genoeg voor een afslag en die nemen we. Wanneer we aankomen op de parkeerplaats, valt op dat het er wat amateuristisch uitziet, maar er staat wel een office, er zijn twee gidsen, een formulier en we mogen 100 dollar betalen. Mariella wil beslist de bomen zien die ze ooit in een boek tegenkwam. Deze zijn heel bijzonder en komen alleen hier voor. Als ik kijk, zie ik niks, maar Mariella wijst naar de grond naar een klein hoopje plant met wat dorre bladeren. Dat is de boom en ze kunnen duizenden jaren oud zijn. Oh? Raar fenomeen, die natuur. Wanneer we ook de versteende bomen hebben gezien, gaan we terug. De gids die ons net nog de weg wees, wil ons een steen verkopen. Daar kunnen we niet op ingaan, omdat we al zoveel bij ons hebben dat we een toeslag voor overgewicht vrezen. Op zijn teleurgestelde reactie geeft Mariella hem 10 dollar, zomaar.

Wanneer we nog een kilometer of 10 doorrijden, komen we het officiële bord Petrified Forest tegen. Aha, het was dus een lokaal initiatief om ons de versteende bomen en wilitsia’s te tonen. Nou ja, maakt niet uit. We hebben ze gezien, en de lokale bevolking een beetje gesteund. We gaan snel verder.

Ook nu weer komen we niets, niets en niets tegen. Tot Outjo, waar we snel doorheen rijden, geholpen door het asfalt dat nu weer voor en onder onze auto ligt. De 130 kilometer naar Otjiwarango gaan rap, geholpen door het gebrek aan verkeer en het bordje dat om de 10 kilometer aangeeft dat het weer 10 minder is. Onderweg spotten we nog spontaan een clubje giraffen, dat naast de weg in een afgesloten park staat te knagen aan wat boomtoppen. Er zijn foto’s. Nadat we in Otjiwarango zijn aangekomen, een van de grotere steden, moeten we een beetje zoeken naar de route en naar een supermarkt omdat Mariella sigaretten wil. Op een kruising ontwaar ik een Pick ’n Pay en we parkeren onze auto. Inmiddels zijn we gewend geraakt aan de informele parkeerwachten die toezicht houden en zorgen voor hulp bij in- en uitparkeren en ik laat hem merken dat ik hem heb gezien.

Binnen kopen we drie pakjes en vertrekken weer, Mariella zal het stuur overnemen en gaat naar haar kant van de auto. Ik zit al als zij binnenkomt en dan gaat het snel. Iemand trekt aan haar tasje om die ongewenst van eigenaar te doen verwisselen, maar het mislukt. Mede door toedoen van de parkeerwacht die ik even ervoor nog ruim had beloond met 5 dollar. Klaarblijkelijk helpt het toch, zo’n parkeerwachter. De mislukte diefstal rekenen we vooral hem toe. In positieve zin. We zijn er redelijk relaxt onder, maar willen wel snel de stad verlaten. We hebben geen zin in gedoe in onze laatste paar dagen op het Afrikaanse continent, al kan dit ook gebeuren in de Amsterdamse metro of de Haagse Markt.

Met nog zo’n 100 kilometer voor de boeg en een doortikkende klok – we weten niet hoe laat het Waterbergpark dichtgaat – rijden we flink door, ook op de zandweg die de laatste 23 kilometer duurt. En dan plots staan we voor de poort van wat we denken dat het de camping is die we zoeken. Het klopt, we boeken in en zoeken een plek. Prima camping, zo op het eerste gezicht. Goede voorzieningen, schoon, heel en met een restaurant.

Helaas is het wel een forse klim naar het restaurant en het is al volkomen donker als we straks teruggaan en fors schemerig nu we erheen gaan. Gelukkig is Mariella zo gis om een zaklamp mee te nemen, geen overbodige luxe. Een T-bone en een oryxsteak en een dessert later, gaan we weer terug. We voelen de spanning, omdat we op de heenreis vanuit de kant van de weg, in een bocht, werden toegesist door iets uit de natuur. Of het een slang was of iets als een wilde kat, weten we niet. Toevallig zijn we in diezelfde bocht net naar boven aan het kijken naar een prachtige sterrenhemel, als de slang/kat weer sist. Nu lopen we dan toch maar snel door. De nacht verloopt verder rustig.

Nu is het op de kampeerplek vergeven van de beesten. Allerlei soorten vogels, zwijntjes, bokjes en ander grut vliegt ons om de oren. Het mooiste schouwspel echter vormen de eekhoornachtigen. Die komen plotseling vanuit de bosjes met een stuk of 20 tegelijk de kampeerplaats op, snaaien alles wat loszit en verdwijnen dan net zo snel weer langs de andere kant, om een kwartier later hetzelfde truukje uit te halen, maar dan vice versa.

De volgende dag is onze laatste echte vakantiedag, de zaterdag voor het vertrek op zondag. Omdat we al vier weken lang bijzonder actief zijn, plannen we voor vandaag niks. Uitslapen tot tien voor negen bijvoorbeeld, wordt gezien als een extreme luxe. Daarna willen we nog even een plaatselijke begraafplaats van Duitse soldaten uit 1904 bezoeken, maar dat gaat niet door omdat halverwege de weg er een troep bavianen met kleintjes bij een poel zit te drinken. Nu weten we dat die beesten bijzonder agressief kunnen zijn en stevig kunnen bijten, dus we wijken uit naar het zwembad, vlak achter het restaurant. Weer die klim en nu in de bloedhitte van 11 uur ’s ochtends.

In de bocht wordt niet naar ons gesist en we staan binnen geentijd aan de oever van een koud bad. Een erg koud bad. Mariella gaat volledig onder, ik houd het tot de knieën. Wanneer we op een stretcher liggen te niksen, komen er een paar baviaantjes gezellig bij ons zitten, op zo’n twee meter achter ons en ze doen niks. Even later verdwijnen ze, maar niet helemaal, want voor we het weten zitten ze aan de rand van het zwembad water te drinken. Slim.

We gaan na een uurtje of twee niksen terug naar de auto/tent, om ons voor te bereiden op de laatste game drive. Die begint om drie uur ’s middags en is volledig volgeboekt. Wanneer we wat zitten te zitten, komt er plots een baviaan van grote omvang onze kampeerplek oprennen en hij trekt alle prullenbakken open. Wanneer hij er ook vandoor gaat met ons vuilnis, is dat het teken om alle spullen die we hebben – camera, Macbook, telefoons en wat nog meer – veilig te stellen. Je weet maar nooit of deze aap er met onze paspoorten vandoor gaat. Die hebben we namelijk nog nodig.

Twee volle wagens gaan richting Waterberg. Onze auto bestaat uit onszelf, een Zwitserse, voor ons vier Duitsers, met ernaast twee Italianen en de chauffeur. Op zich niet zo’n bijzondere combinatie, ware het niet dat we allemaal Duits spreken, de Zwitserse komt uit Duitstalig Zwitserland, de Italianen ergens uit het Noorden c.q. Tirol en de chauffeur spreekt Duits omdat dat nu eenmaal gebruikelijk is in Namibië. Toller Sache!

De game drive is van tevoren door de reisgids als een van de mindere bestempeld. Er zou volgens de schrijver ervan niet heel veel te zien zijn, mede door de dichte bebossing op de berg. Hoezeer hij het mis zou krijgen, zou blijken. We zijn al wat blasé van alle game drives die we al hebben gehad en die ons zoveel succes brachten, dat we dit als een leuk ritje om de zaak mee af te ronden beschouwen.

Nu, we vergissen ons totaal. Natuurlijk treffen we hele kuddes bokjes aan, die we niet zo spannend vinden. Maar wanneer we een half uurtje bij een uitkijkpunt bij het water gaan zitten, zien we een giraf, en onderweg nog een. En als we dan ook nog een neushoorn vlak voor onze auto langs zien rennen, is het feest compleet.

Okee, het is de langste game drive tot nog toe, maar we hebben een enorm goede gids, lekker weer, frisse limonade en veel wild.

Omdat we pas tegen achten terugzijn, skippen we het eten en nemen we genoegen met nootjes en chocolade. En gin-tonics.

En dan slapen, naar Windhoek, naar Johannesburg, naar Amsterdam en naar Den Haag.

Woestijn aan Zee

We hebben een paar honderd kilometer op hagelnieuw asfalt gereden, we hebben gravelwegen gehad – veel gravelwegen – en we waren wel weer eens toe aan een nieuw soort wegdek. Het is zout geworden, heel veel zout. Niet gestrooid zoals bij ons, maar als volwaardig wegdek, keurig in twee banen neergelegd. Het enige dat niet is aangebracht, is wegmarkering. Zal wel niet houden op deze ondergrond.

Omdat de twee excursies die we willen maken beide niet op één dag passen, qua drukte bij het boeken, moeten we het terreinrijden in Sandwich Harbour op dinsdag en de zeehonden-en-dolfijnenboottocht op woensdag uitvoeren. Dit betekent concreet dat we dinsdagmiddag niks te doen hebben en dat is waarschijnlijk de eerste keer sinds de hitte in Ngala dat we gaan nietsnutten (lezen, luieren, middagdutje). Het betekent ook dat we twee nachten op deze kampeerplek zullen doorbrengen. En dat is geen straf.

Wanneer we op dinsdagmorgen keurig om acht uur ’s morgens bij de receptie zitten te wachten, verschijnt er geen auto die ons – ondanks de belofte ervan – komt ophalen. Kwart over acht nog niet en dus gaan we nog maar even vragen. Hij schijnt echt te komen en verrek, keurig een half uur te laat verschijnt daar een Landrover Defender (110), die is omgebouwd tot een soort Pausmobiel voor in de duinen. Hij is helemaal op zandrijden ingesteld met z’n boterzachte bandenspanning en brede zandhappers. Nicko heet ons van harte welkom en wij zijn blij dat deze Namibiees ons eindelijk ophaalt.

De Land Rover is een echte Land Rover; het ding tocht aan alle kanten, niks sluit correct en hier en daar is iets afgebroken, waaronder de pook voor hoge en lage ‘gearing’.

Nicko neemt ons mee naar de waterkant, waar zo’n duizend flamingo’s ons staan op te wachten. Het eerste fotomomentje. Het tweede is een stuk spectaculairder; een moederjakhals met zes kleintjes die als een gek aan het lurken zijn aan de speentjes. Moeder staat er wat ongemakkelijk bij te kijken als we onze fotocamera’s op haar loslaten. Ons is betrekkelijk, want we zijn niet de enigen. Achter ons zit een Frans stel, dat aan het Meer van Genève woont en naast mij zit een Amerikaans/Japans stel dat in Duitsland woont. Voorin heeft Mariella plaatsgenomen naast Nicko die vrolijk in het Engels, soms Frans en af en toe Afrikaans tot ons spreekt. Omdat wij Nederlands zijn, kunnen we behoorlijk gemakkelijk met elkaar converseren.

Na de jakhals, neemt Nicko ons via de zoutfabriek mee de duinen in. Het is ongeveer 25 kilometer rijden naar Sandwich Harbour, ons einddoel, en Nicko geeft gas. Omdat zijn kilometerteller stuk is (Land Rover), hebben we geen idee hoe hard we gaan, maar hard is het. Omdat de bandjes nogal zacht zijn, hobbelen we lekker mee.

Na een aantal fotomomentjes, waaronder eentje bij een zeehond, gaan we echt de duinen in en als ik echt zeg, bedoel ik écht. Nicko is een volleerd terreinrijder met als specialiteit zand. Het is bijzonder spectaculair en hoewel ik zelf enige terreinrijdervaring heb, kan ik niet anders zeggen dan dat dit bijzonder spectaculair is. Duinen van 50 meter hoogte neemt de auto met gemak en als we een afdaling maken (eerste versnelling, geen gas, niet sturen), begint de Japanse mevrouw kreetjes te slaken in die Oosterse taal. De afdaling zou in ski-jargon dubbelzwart meekrijgen.

Nadag Nicko ons een dik half uur halsbrekende toeren heeft meegegeven, is het tijd voor oesters met champagne. We gaan lunchen in de woestijn en dat is een mooi contrast. Beetje zoals we in Ngala hebben meegemaakt, tijdens onze safari’s.

Terwijl wij oesters staan te slempen – en ander ongedierte als inktvis, klipvis en weet ik veel wat – heeft Nicko een gekko gespot. Prachtig mooi nachtdiertje die we weer aan onze lijst kunnen toevoegen.

Wanneer we de lange terugtocht hebben gemaakt, zet Nicko ons af in de haven, alwaar we 1.000 dollar de man betalen (7 tientjes in euro’s). Ondanks dat hij ons een lift aanbiedt naar onze kampeerplek, besluiten we te gaan lopen. Althans, we wilden een taxi hebben die ons naar een supermarkt zou brengen en dan naar de camping, maar die vinden we niet. En dus gaan we lopen door de drukke containerhaven – de enige in Namibië – en door de uitgestorven straten van de te ruim opgezette stad. Het is een bijzondere plaats, dat Walvis Bay, omdat de straten leeg zijn, de huizen ver uit elkaar staan en de stad is opgebouwd zoals je dat ook in Amerika ziet: rechte, brede straten met namen als nummers. Het is dus nogal een end lopen naar het centrum waar we een super vermoeden.

Eenmaal bij het verwijsbordje Stadscentrum aangekomen, zien we al vrij snel een supermarkt met liquer store, zodat we eten en drank kunnen inslaan. Nu nog een taxi terug naar de camping. Mariella vraagt het de kassajuf van de drankenhandel. Die zegt dat we aan de overkant van de straat moeten gaan staan en dat er vanzelf eentje langsrijdt. Dat lijkt ons sterk, maar op het moment dat we zijn overgestoken en we ons hebben omgedraaid, rijdt er al eentje langs. En die is bereidwillig tot het ons meenemen. Hij moet nog wel onderweg even een meisje van een jaar of 5 afleveren op school. Op mijn vraag of het zijn dochter is, antwoordt hij negatief. Ik vraag maar niet verder.

Voor 30 dollar zet hij ons bij de poort af en we zijn zo blij dat we zo gemakkelijk aan een taxi zijn gekomen, dat ik hem een tientje fooi geef. Hij is er danig van onder de indruk, terwijl het toch maar 70 eurocent is. Rare wereld.

De rest van de middag wordt zoals gepland verlummeld, al worden we langzamerhand wel wat kriegel van de aanhoudende wind. Die is niet alleen koud, maar neemt ook een hoop zand met zich mee vanuit de Namib-woestijn.

De volgende ochtend mogen we weer vroeg opstaan, ditmaal voor een wat meer ingetogen uitje. Waar terreinrijden nog iets is voor echte bikkels, is varen toch meer wat belegen. Beetje op een boot rondhangen en wachten tot er wat gebeurt. En ook een stuk minder exclusief. Daar waar we de ‘Dunes’ in gingen met z’n zessen, zitten we nu op een catamaran met 30. Maar goed, beetje bootje varen is nik mis mee. En ook nu weer oesters met champagne. En guitig commentaar door de meereizende gids, die alles in het Engels en Duits opdreunt, met in beide talen dezelfde grapjes. Wie zegt er nu nog dat Duitsers geen humor hebben?

Van de ruim 50.000 zeehonden die de lagune rond Walvis Bay herbergt, is er een aantal dat stoer genoeg is om de boten op te komen voor een maaltje vis. Dit natuurlijk ter vermaak van de aanwezige gasten die dit welkome aanmonsteren wel kunnen waarderen. Ook pelikanen en meeuwen mogen zich graag vergrijpen aan een half visje en zo is het aan boord een komen en gaan van beestspul. Wie niet aan boord komen, zijn de dolfijnen. Die beperken zich tot het rondom de boot zwemmen en op gezette tijden opspringen. Schijnt dat ze spelen leuk vinden.

Nadat het aanmeren veilig is gebeurt en wij door het busje weer bij onze Toyota HiLux zijn afgeleverd, starten we de motor en verlaten na een boodschapje bij de Spar te hebben gedaan, Walvis Bay. Als we de stad uitrijden, zien we direct al de weg naar Swakopmund voor ons. Keurig in asfalt, met palmbomen links en palmbomen rechts. Aan de linkerkant, zien we nog een keurig aangelegd Townshipje, waarvan de helft is bewoond en waar bij menige woning een auto staat. Heel anders dan in Zuid-Afrika. De rechterkant biedt ons een blik in de woestijn en zo maakt dit geheel een rare indruk: een stad ingeklemd tussen zee en woestijn, met dertig kilometer noordelijk een andere stad en verder honderden kilometers alle kanten op met helemaal niks.

Swakopmund is volgens onze reisgids twee tot drie dagen bezoek waard en wij doen het in 10 minuten. Het gaat mij er eigenlijk alleen om dat ik de Duitse architectuur eens goed van dichtbij kan zien en het besturen van een tank door de rustige straten van de stad is daar prima mee te combineren. We zijn in Afrika, maar als men Fulda, Weimar of Jena had gezegd, had ik het ook geloofd. Het enige dat ik als een gemis ervaar, is het feit dat we geen Konditorei zijn binnengegaan. In 2015 maar weer eens naar Duitsland of Oostenrijk, derhalve.

Volgas gaan we vanaf het Shellstation richting noorden; we moeten de Skeletonkust af en die is ongeveer 400 kilometer lang. Waar we in Walvis Bay nog werden overvallen door de plotse terugkeer van asfalt, gaan we er nu 50 kilometer verderop weer afscheid van nemen. We gaan het zout op. En net als met de gravelwegen mag je er 100 op en dat doen we ook. Het gekke is, je merkt er niks van dat we op een samengestampte zoutlaag aan het rijden zijn. Het ligt er bijzonder strak bij en er is geen hobbeltje dat me doet terugverlangen naar teer.

Vandaag moeten we nog 150 kilometer afleggen en dat doen we bijzonder snel. Komt ook doordat er nauwelijks verkeer is. Heel soms een tegenligger en nog minder vaak iemand die je inhaalt. Omdat er geen verkeer is, kijk ik zelden in m’n spiegel en soms rijdt er plotseling een auto naast mij die niet 100, maar 110 of 120 gaat.

Onderweg komen we een plaats tegen, genaamd Henties Bay, waar we 44 liter diesel kopen. Nu hebben we weer 140 liter aan boord en dat is geen luxe, want de komende 500, 600 of meer kilometers is er van deze krachtstof vrijwel niks te krijgen. Na een kleine twee uur hebben we ons doel bereikt: Cape Cross. Dat is geen plaats, maar een zeehondenbeschermplek en een hotel/camping. Het waait er bijzonder hard.

We checken in voor een plek voor onze camper met tentdak. Nogmaals, het waait hard. We mogen hem neerzetten op plek 16. Verder staat er niemand. Op plek 16 waait het hard. Niet als je naast de auto staat, maar wel als je richting dak gaat, waar onze tent zich bevindt. Zo’n daktent heeft geen scheerlijnen, maar wel veel uitstekende flappen en ik zie een rumoerige nacht in het vooruitzicht. Mariella stelt plek 5 0147258369

voor, daar is het minder winderig. Als ik mijn kop boven de 2.10 hoge auto uitsteek om de tent vrij te maken, zie ik even verderop twee windmolens die een wedstrijd doen wie het hardst kan draaien. Het is onbeslist. Wat wel wordt beslist, is dat kamperen er vandaag helaas niet in zit, we moeten upgraden naar een hotelkamer, met terras op 25 meter van zee.

Een enorme straf die we gelaten ondergaan.

Van niks naar nergens

De keuze voor de camping in Windhoek verdient geen hoog cijfer. Het was namelijk feest aan de andere kant van de snelweg B1. Dus tot een uur of half een werd het geluid van de muziek alleen overstemd met motorlawaai van een rumoerige zaterdagavond. En omdat we reeds om een uur of negen naar bed waren gegaan – de ochtend was om vier uur begonnen, heeft Mariella nogal wat uurtjes gedreun kunnen afluisteren. Daarnaast was het ook nog eens behoorlijk warm en benauwd in de tent, dus onze eerste nacht in een 4x4-camper was niet direct eentje om door een ringetje te halen.

Fluks na het ontbijt op pad, we hebben nogal een weg te gaan. We gaan naar Sossusvlei en dat is volgens het boek een uur of zes tot zeven rijden.

Direct na vertrek vallen een aantal dingen op: Namibië maakt een rijkere indruk van Zuid-Afrika, want de wegen zijn strak geasfalteerd en de auto’s die eroverheen rijden, zien er allemaal gelikt en gloednieuw uit. Wat ook opvalt is de relatieve rust, we zijn Windhoek nog niet uit of we zien niemand meer. En wat ons tenslotte opvalt, is de enorme afstand tussen de steden en het geringe aantal ervan. We zijn 250 kilometer op weg en hebben alleen Rehobot en Kalkrand nog maar gezien.

In Rehobot gaan we naar het gloednieuwe winkelcentrum. De indruk bestaat dat deze eerder deze week pas is geopend, in de publieke toiletten hangen nog geen bordjes, de hele omgeving ligt nog bezaaid met bouwmateriaal en het personeel weet zich nog geen raad met de codes voor hamburgerbolletjes met en zonder sesamzaad.

Hier ook zien we voor het eerst dan Namibië echt is verdeeld in stammen. Rehobot heeft een bevolking dat er weer heel anders uitziet dan in Windhoek of eerder in Zuid-Afrika. Bij het nalezen ervan in de reisgids,blijkt deze stad te beschikken over een stam genaamd Basters, wat een combinatie van eeuwen is tussen Hottentotten-dames en Nederlandse kolonisten. Aha, vandaar...

Bij Kalkrand moeten we de B1 verlaten en vanaf nu is het ‘gravelroads’. Dat zijn verharde paden met een grindlaag met de breedte van een vierbaanssnelweg. Klinkt lekker ruim en dat is het ook, zeker ook omdat er van verkeer nauwelijks sprake is. Maar bij nader inzien is het niet een heel relaxte manier van autorijden, je moet namelijk bij 90 kilometer per uur continu een goed pad zien te kiezen en dat kan soms ook aan de verkeerde kant van de weg zijn. Doe je dat niet, dan bestaat de kans dat je op een slechter deel terecht komt en je de vullingen in tanden en kiezen langzaam voelt lostrillen. Wat ook niet meehelpt, is de enorme zandverstuiving die we aanrichten achter de auto, we noemen het Operatie Stofwolk. En dat gaat zo’n 250 kilometer door, met onderweg één stad: Marienthal. Klinkt lekker Duits allemaal.

Wat prettig is, is het feit dat tegenliggers – of tegenstanders zoals we ze noemen – al van een kilometer afstand worden opgemerkt: er nadert dan namelijk een stofwolk.

De stofwegen blijven, maar de omgeving verandert. We naderen Sossusvlei, maar als ik naderen schrijf, moet je wel rekenen in uren en niet in minuten. Het is aan het einde van de middag en we snakken naar een kampeerplek en een koud biertje c.q. wijntje. De eerste de beste mogelijkheid die we zien, benutten we en zo zijn we voor enige tijd de enige gasten op de meest wonderlijke camping die we ooit hebben meegemaakt. Middenin nergensland, met om ons heen op 20, 30 of misschien wel 40 kilometer afstand alleen maar bergen en heel veel hitte, staat een receptiegebouw en staan op een rij, met een tussenafstand van een meter of 25 in totaal 10 bungalows. Denken we.

Wanneer wij met onze camper ons aanmelden, wordt ons nummer 6 toegewezen. Raar, want we hadden geen huisje besteld. Wanneer we eromheen rijden, zien we wat er wordt bedoeld. Het is een garage voor campers, dus aan drie kanten dicht en aan één kant open. We parkeren de auto erin en kijken verder rond. Nu hebben we zelf thuis een betonnen aanrechtblad en dat vinden we ultrasjiek. Hier is dat ietsje anders. Ook nu een betonnen aanrechtblad, maar wel een die deel uitmaakt van het gehele gebouw. Alles is namelijk van beton, behalve de pleepot en de wastafel in de betonnen douche (met betonnen douchebak).

Nadat we van de schrik zijn bekomen, moeten we er ook wel om lachen en eerlijk gezegd vinden we het ook wel een mooie plek, zo midden in Nergens. We zijn verzekerd van stilje – de weg is twee kilometer verder en eens in het half uur rijdt er een auto langs. Toch worden huisje 7, 8, 9 en 10 ook nog verhuurd. Dat is dan toch al weer gauw 1.000 dollar omzet voor die dag. Tegen een omrekentarief van 7 cent, is dat toch al weer gauw zeven tientjes.

De avond valt vroeg, de braai is laat klaar (we hebben geen kolen, maar hout. Dat doet iedereen hier) en tegen negen uur liggen we weer in ons mandje op 2.10 hoogte. Ook nu weer met een goede reden, het park waarbinnen Sossusvlei ligt, opent om 6.45 uur en het is drie kwartier rijden vanaf de camping naar de ingang. Schatten we. Om 6.40 uur sluit ik aan in de rij voor de poort en we mogen naar binnen.

Omdat er een maximumsnelheid is gesteld van 60, rijd ik 80. Maar omdat bussen me met 100 inhalen, geef ook ik gas. De 2,5 liter-Toyota trekt dat makkelijk, in tegenstelling tot zijn Zuid-Afrikaanse broertje die het met de helft moet doen. De vallei is zo’n 65 kilometer lang en die rijden we heen en terug. In de tussentijd vergapen we ons aan de honderden meters hoge zandduinen die scharlakenrood gekleurd zijn door het hoge ijzergehalte en links en rechts van de vallei staan te staan. Op één plek staat een tiental auto’s en busjes en dat is de opgang voor de toeristen om een zandduin te bestijgen. Ook dan pas zie je hoe hoog ze zijn. Voor de vorm (en de foto) loop ik 10, hooguit 15 meter naar boven.

Het was de bedoeling nog een nacht te blijven en dan met een ballon over de vlei te scheren, maar dat idee laten we varen. Het is mistig in de vallei en als we morgenochtend opstijgen, zie we nog net de rand van de mand. Niet zo’n goed idee dus, en een ballontocht houdt Mariella dus nog even tegoed.

We verlaten de vlei (sic) even vlot als we hem zijn binnengekomen, dat wil zeggen, vanwege de afstand doen we over het geheel een uur of vier. En we moeten nog naar de kust, naar Walvisbaai. Dat is ook nu weer een tocht van een kilometer of 400, zegge ruim vijf uur. Op die lange terugtocht, treffen we wel weer een beestje aan dat we kunnen afstrepen: het woestijnvosje. Nu nog een honingdas en we zijn compleet...

In Sesriem – het plaatsje voor de vlei dat niet meer is dan een verzameling huisjes rond een benzinestation, laden we 60 liter diesel in, zodat we weer 140 liter aan boord hebben. Met een verbruik van 1 op 10 is dat genoeg voor heel veel kilometers, maar benzinestations zijn hier schaars en zeker ook diegene die diesel in het assortiment hebben. Tanken dus.

Tussen Sesriem en Walvisbaai, komen we één plaatsje tegen: Solitaire. En die naam heeft het niet voor niks. De 92 bewoners hebben zich verenigd in een bar, een lodge, een benzinestation (weer één?) en een bakkerij en daar eet Mariella een broodje en ga ik aan de appeltaart. Herlich!

Nog maar 230 kilometer tot Walvisbaai en dat is een weg die dus 4 auto’s breed is, onverhard en heel lang duurt. We wisselen een aantal keer van chauffeur en zo komen we door de woestijn, de laatste 40 minuten geholpen door LA Woman van The Doors via de iPhone. In Namibië is namelijk zo weinig bereik, dat zowel FM als AM volledig dienst weigeren en geen radiogeluid geven en we wel moeten terugvallen op de speakertjes van een telefoon. Klinkt matig, maar het geluid van The Doors is toch goed te onderscheiden van het getik van de kiezels tegen het chassis, het ronken van de motor en het trillen van de hele bak.

In Walvisbaai staat een camping op 500 meter van de zee, is het navenant weer en zijn we verzekerd van een nacht minder hitte. Bijzonder fijn vooruitzicht.

Deel 3: Van Windhoek naar...

Het verhaal van onze Afrika-reis bestaat uit drie delen en als je er twee van hebt gehad, volgt automatisch deel 3. Oftewel, het deel waarin we Namibië gaan verkennen. Maar voor het zover is, moeten we er vanuit Kaapstad eerst zien te komen.

Daartoe gaan om 4 uur ’s morgens in onze luxe hotelkamer in het centrum van Kaapstad de wekkers, voor de zekerheid hebben we ze allebei gezet. We moeten om half zeven vliegen vanaf het 22 kilometer verder gelegen internationale vliegveld en dan moet je vroeg op. Zeker ook omdat we de Polo aan de rechtmatige eigenaar moeten retourneren. Om kwart over vier zijn we keurig gedoucht en hebben we de koffers ingepakt, om tien voor half vijf zitten we in de tuin aan het zwembad aan de koffie die nachthulp Peter voor ons heeft gezet. De avond ervoor had de onvolprezen hotelmanager Anthony ons er al op gewezen dat hij op zijn post zou zijn en we mochten het niet in ons hoofd halen om zelf de koffers naar de auto te brengen. Hebben we dus ook niet gedaan en Peter hartelijk bedankt en wat biljetten toegestopt.

Om even over half vijf rijden we dan door de hoofdstraat van Kaapstad op weg naar de N2, er rijden taxi’s rond, er lopen nachtclubverlaters plompverloren over kruispunten en er is hier en daar politie. Op de N2, die we vanaf het begin rijden (dus richting Ermelo), is er al wel wat verkeer op gang gekomen, het is zaterdagochtend dus dat kunnen alleen maar mensen zijn die op de luchthaven werken, lijkt mij.

Het afleveren van de auto, het inchecken op het vliegveld, het gaat allemaal verrassend soepel en voor we het weten staat vlucht SW702 op Windhoek International Airport. Heel ouderwets mogen we een trap af en lopen we over het vliegveld langs de ebola-controleposten naar de douane en naar de koffers. Het duurt even voor de knalgeel/groene koffer van Mariella over de rubberband aankomt en nog langer voor mijn saaigrijze sleeptas er is. Maar dan kunnen we gewoon de hal in waar als het goed is iemand van KEA, de camperverhuurder, op ons staat te wachten. Die staat er niet en dat vind ik een slecht teken. Gelukkig is er wel een KEA-balie en nadat twee andere huurders administratief zijn afgeholpen – je moet nogal veel handtekeningen zetten voordat je een auto meekrijgt – worden we op een bankje neergezet en wordt KEA gebeld dat we er zijn.

Binnen tien minuten zijn we opgehaald en vijf minuten later zitten we binnen in een hal die is omringd door 4x4 wagens van het merk... Toyota. Ai, als dat maar goed gaat.

We worden ontvangen door Franco die ons hartelijk welkom heet en zegt dat het allemaal wel even gaat duren. We mogen rekenen op een uur of twee voordat we helemaal klaar zijn voor vertrek. Dat heeft niet alleen met de handtekeningen te maken, maar vooral met de uitleg over onze 4x4-camper.

Daarbovenop komt nog dat het in Namibië heel relaxt gaat. We moeten ons vooral nergens mee haasten, buiten is het warm (loeiheet) en kurkdroog. Dus waarom zouden we. We besluiten maar even het Wifi-punt te benutten nu het nog kan. De 16-cijferige code ben ik vergeten, mocht iemand interesse hebben in het huren van een 4x4 in Windhoek en een halfuur over hebben,.

Franco neemt ons op z’n gemak mee naar onze auto en presenteert verrassend soepel, met adequate grapjes alle binnens en buitens van onze auto. Het is een 2,5-liter dieselmotor, met een tankinhoud van 140 liter, we hebben 55 liter water aan boord en allerhande gereedschap en keukengerei. Daarbovenop, letterlijk, staat onze tent. Die zit namelijk op het dak en op het moment dat ik dit schrijf – halfzeven ’s avonds op onze eerste kampplek – staat alles al klaar voor de nacht. Dat moet wel, de duisternis valt in dit gebied heel plots in en we willen natuurlijk niet dat ding in elkaar klussen in het stikdonker.

Nadat Franco alles heeft uitgelegd over hoge en lage gearing, snorkels en allerhande andere wetenswaardigheden die even logisch zijn als ze lijken, is het tijd voor het plechtig handschudden en wordt ons een goede reis gewenst. Mariella rijdt het gevaarte soepel de poort uit en we zijn en route.

Direct zien we een nadeel aan de auto. Als ik aangeef dat Mariella net gewend was aan richting aangeven met links en ruitenwissen met rechts, weet de trouwe lezer al voldoende. Inderdaad, dit is een Toyota, net als de eerste auto en daar zit het dus wéér andersom. Op de eerste rotonde klinkt het vertrouwde schrapen van het rubber op de kurkdroge voorruit.

Toch moet het gezegd, dat Mariella soepel met de enorme sloep omgaat. Op de route van het vliegveld naar Windhoek is dat nog geen punt, maar in de hoofdstad aangekomen besluiten we een super te bezoeken en bij het inparkeren blijkt het best een grote bak. Gelukkig is er altijd wel een parkeerhulp die graag van dienst is (met als ongeschreven regel dat je die nog wel een paar rand c.q. Namibische dollarcenten geeft. Ik duikel een handje munten op en we zijn vrienden.

In de supermarkt trekken we alle registers open. We rekenen op weinig tussenkomstige winkelketens op onze acht dagen durende rondreis, dus we gaan helemaal los. Elk pad van de super wordt ontdaan van een paar producten en we hebben nu de mogelijkheid om vanuit onze 4x4 een cateringbedrijf op te zetten dat een partijtje voor een middelgroot bedrijf kan voorzien van vele gangen voer en bijhapjes. Zelfs de instant-macaronischotels (met corned beef) ontbreken niet. Lang houdbaar, onverwoestbaar en mogelijk nog een keer nodig. Bovenop de 55 liter in de auto, gooien we ook nog 10 liter water uit flessen want Franco heeft ons beloofd dat het drinkwater is waar hij goed mee om kan gaan, maar waar een Europeaan wellicht nachtmerries van krijgt. De 55 liter zijn dan ook vooral voor koffie en kookactiviteiten (gekookt water is altijd prima).

Na het afscheid van de super en met 300 knisperverse Namibische dollars op zak, gaan we naar een camping ten zuiden van Windhoek. Prima plek, waar ze speciaal tentdoeken hebben gespannen waaronder je nog enige verschuiling ervaart voor de stevig brandende Namibische zon. De metafoor koperen ploert is hier volstrekt op z’n plek. Hitte en droogte, zo droog dat je van de hitte niet eens gaat zweten. Dat verdampt direct.

De middag en avond worden verkwist met verbazing en luiheid. Verbazing over het feit dat wij een camper hebben gehuurd, dat we op het dak gaan slapen en dat we in Namibië zijn; een heel ander land dan Zuid-Afrika. Kaler, leger, vriendelijker en even Nederlands-Duits als we thuis gewend zijn. De taal die ze hier spreken is namelijk een mengeling van beide bij ons in de buurt gesprokene.

En omdat het hier een voormalige Duitse kolonie is, zien we onderweg veel Duitstalige mededelingen. Ik snak inmiddels naar een bezoek aan mijn eerste Konditorei.

Pinguïns en bavianen

In de lange lijst van dieren die we onderweg tegenkomen en die vanwege de uniciteit van de gebeurtenis het vermelden waard zijn, levert Kaapstad ons de pinguïn en de baviaan op. Hiermee is een lange lijst van grote vijf, mestkever, zuidkaper, giraf en haai (die laatste weliswaar in gevangenschap, maar toch) compleet en kunnen we Zuid-Afrika verlaten. Over een dag of negen keren we nog even terug om op Johannesburg Airport over te stappen naar Amsterdam, maar dat is het dan wel. Ons camperavontuur in Namibië wacht ons op, om vier uur vannacht gaat de wekker en om half zeven vliegen we naar Windhoek.

Voordat het zover is, hadden we nog wel twee intensieve dagen in Kaapstad voor de boeg. Op donderdagochtend werden we wakker op een stralende dag – na de regen in Swellendam een welkome afwisseling – en dat betekende dat de Tafelberg niet in de wolken lag, en dan moet je erheen.

Ervaren reizigers als we zijn, weten we dat de rode rondrijdbussen van Citytour een prima manier zijn om de stad te verkennen. Lekker bovenin op het open dek om je heen kijken, hier en daar een foto maken en jezelf verbazen over het belegen commentaar dat in onze eigen taal en accentloos voor ons wordt voorgelezen door vier verschillende stemmen.

Omdat zo’n Citytour alle belangrijke bezienswaardigheden aan elkaar knoopt en omdat ze aan boord kaartjes verkopen voor de kabelbaan naar de top van de Tafelberg, monsteren we onder het zicht van de vuurtoren van Kaapstad aan. De bus ik keurig twee minuten te laat en kost 170 rand per persoon. Dat is 12 euro. En het mooie is, als we onze tickets bewaren, krijgen we op een volgende tour in welke stad dan ook 10 procent korting. Hoppa!

Nadat we het Victoria en Alfred (niet Albert en het waarom wordt behulpzaam uitgelegd via de koptelefoon) Waterfront hebben gehad, rijden we door het centrum van de stad en leren we dat Strand, dat twee kilometer landinwaarts ligt tot de jaren xx de waterscheiding markeerde. Jaja, zo leer je nog eens wat. Een kwartier verderop rijden we omhoog, naar de kabelbaan van de al eerder genoemde Tafelberg. We stijgen uit, lopen de rij wachtenden voorbij met onze wapperende kaartjes en sluiten aan in de wachtrij voor de kabelbaancabines. Binnen geentijd staat we op 1.067 meter hoogte en kijken we uit over de Kaap, de stad en zien we in de verte Robbeneiland liggen. Om ons heen zee, zee en zee. En stad.

We bivakkeren een klein half uur aan de top, verdoen nog wat tijd met koffie en sanitair en nemen dan weer een bakje dalwaarts om weer plaats te nemen in de rode bus van Citytour. Deze gaat slechts één kant om en nadat we de halve stad plus wat mondaine badplaatsen die de voorsteden langs de waterkant markeren hebben gehad, rijden we weer langs de vuurtoren. Daar wordt het eeuwigdurende bandje vanwege de herhaling – de tweede ronde - vervelend, pluggen we uit en laten ons afzetten op het V&A Waterfront. Het is tijd voor lunch.

Die wordt ons geserveerd vanuit een grote markthal, waarbinnen ongeveer vijftig kraampjes staan waar men eetwaren serveert, van kaas en biltong tot shakes en wraps. Alles is te krijgen en het ene ziet er nog beter uit dan het ander. Het wordt een lamswrap met lente-ui en wat andere groentedingetjes en dat wordt aan de picknicktafel buiten in de zon vrolijk verobert.

Nadat we het winkelcentrum even hebben bekeken en we ervan overtuigd zijn dat alles wat wordt aangeboden ook in Holland ruimschoots voorhanden is, vertrekken we naar het Two Oceans Aquarium, waar we net op tijd zijn voor het voeren van de jaagvissen en haaien. Wie zich afvraagt hoe een bassin met 2 miljoen liter water eruitziet, moet maar eens zelf gaan kijken. Het is een machtig schouwspel van continu door elkaar spartelende tonijnen, haaien, schildpadden en ander groot grut.

De terugtocht wordt aanvaard ’s richtings hotel met zwemfaciliteit, maar dat gaat niet zomaar. We nemen een verkeerde route en wordt halfweg lastiggevallen door een bedelaar die is even vasthoudend als overtuigend in zijn wens om iets te ontvangen. Afpoeieren lukt niet, dus er verwisselt een biljet van vrijwel niks van hand tot hand en meneer druipt af. Jammer dat dit gebeurt, want de Zuid-Afrikaan maakte tot op heden een vriendelijke en gastvrije indruk en daar doet deze meneer dus afbreuk aan. Een min-1 dus.

Een half uur later zitten we echter al weer aan de ‘gin and tonic’ aan de rand van het verwarmde zwembad en zijn we het voorval alweer vergeten. Wel besluiten we die avond niet lopend op pad te gaan, maar met een taxi. Een gewaarschuwd mens heeft er best 70 rand voor over (minder dan 5 euro) om veilig van A naar B te komen, daar garnalenkroketjes te eten in een Vlaams restaurant en van B weer naar A te komen.

Nee, dan de vrijdag. Die wordt besteed aan een bezoek aan de Kaap. Vanaf de Tafleberg hebben we het hele ding al in volle glorie mogen aanschouwen en dat willen we ook met een benzineaangedreven motorvoertuig meemaken. Dat valt nog dik tegen, qua reistijd. We zijn al gauw twee uur onderweg om helemaal aan de punt te komen, waarbij er onderweg drie vermeldenswaardige voorvallen te noteren zijn. Het eerste is een Zuid-Afrikaanse mevrouw die doodleuk een bus gaat inhalen over de rijstrook die voor ons als tegenligger is gereserveerd en dat doet schrikken. Mariella stuurt als een volleerde rallyrijder onze Polo de vluchtstrook op en het loopt met een sisser af. We gaan er maar vanuit dat de mevrouw een inschattingsfout heeft gemaakt. Zonder gevolgen.

Het tweede is het bezoek aan de pinguïns in Boulder. Dat is zo’n beetje de enige plek in Afrika waar zij aan land komen en blijven en men heeft er een heel parkje omheen gebouwd. Dat nu noemen we een ‘tourist trap’. Hele bussen Hollanders en Japanners – de twee ergste reisvolken qua irritatiebeleving – worden er doorheen geperst en daartussen lopen wij ook een kort moment. Net genoeg om de rare wezens over het zand heen en weer te zien schuifelen. Wie dat tv-programma met pinguïns heeft gezien, weet waar we op doelen.

Het derde is het kluitje vechtende bavianen langs de weg in het Nationale Park Cape Point. Paar kleintjes, paar mama’s, één agressieve papa en we hebben vermaak. Het is niet raar dat men waarschuwt voor agressieve apen, want hier lopen ze en ze hebben forse tanden.

Cape Point en Kaap de Goede Hoop – vlak bij elkaar in de buurt – zijn mooi, al hadden we het ons wel anders voorgesteld. Echter ook hier geldt de wet van de rondrijdende groepsbus en dat levert weer een hoop kakelende toeristen op die in alle talen tegen elkaar lopen te klagen of obligate grapjes maken. Vaak een combinatie van beide.

Dus de Kaap nemen we voor kennisgeving aan, al is het een mooie plek die welzeker bezocht had moeten worden. Niet alleen voor de Kaap zelf, maar ook voor de weg er naartoe en de exacte weg terug.

Althans, tot Houtbaai, want daar wijken we van de route af, we gaan namelijk naar Kirstenbosch Botanische Tuin, aan de andere kant van de Tafelberg. Hier lees ik me volledig in in de Zuid-Afrikaanse geschiedenis en gaat Mariella een uurtje door de tuin zwerven. Het is geen misse tuin, want het was de eerste die op de erfgoedlijst van Unesco terechtkwam en dan ben je wat. De tuin is dan ook gigantisch én prachtig onderhouden. Dat heb ik me tenminste laten vertellen toen Mariella zich weer kwam melden aan mijn houten zitbankje.

De terugtocht gaat niet weer via Houtbaai, maar deze keer via de M3 en de N2. Ja, de N2, diezelfde N2 waarvan we de laatste kilometer hebben gemist. En dat maken we vandaag alsnog goed.

Tot zover Kaapstad, want beter dan dat wordt het niet. Op naar Namibië...

Eén kilometer voor de streep...

Sommige snelwegen gaan op in andere, sommige snelwegen gaan tot in het oneindige door en sommige snelwegen – zoals de A12 in Den Haag – houden plotseling op. Dan ben je er. Wat er is, is in het geval van de N2 Kaapstad, het einddoel van deel 2.

Maar eerst waren we nog in Swellendam, in een fantastische lodge uitgebaat door twee Nederlanders die het Groningse land hebben weten te verlaten voor in ouderdom de derde stad van Zuid-Afrika. En daar is nog wel wat van te zien, aan de overkant van onze straat – de Voortrekkerstraat – staat een cottage uit 1834. En als we de bijzonder lange hoofdstraat uitrijden, komen we langs de kerk uit 1911 (erg lelijk) en een paar andere cottages uit de 18e en 19e eeuw. Pittoresk allemaal ingeklemd door vervallen nieuwbouw. Daar moeten we maar doorheen leren kijken.

De ochtend begint zoals de avond eindigde, met stevige regenbuien die elkaar in rap tempo opvolgen. Ongeacht de slechte vooruitzichten, besluiten we naar Kaap Agulhas te gaan, het meest zuidelijke puntje van het continent Afrika. En omdat het maar 120 kilometer rijden is over een smalle provinciale weg, trekken we er de hele dag voor uit.

Om er te komen, moeten we een lange, lange weg afleggen die ook nog eens maar een keer of twee wordt onderbroken met een bocht. Met slechts af en toe een tegenligger en links en rechts alleen tarwevelden, is het niet iets om naar uit te kijken. We komen onderweg één plaats tegen, Bredasdorp. Als we dan nog 40 kilometer doorrijden, komen we in Agulhas, waar de kaap ligt. Inmiddels zijn we aan de zuidkust van Afrika en daar is het bijzonder lekker zonnig. En winderig.

De vuurtoren maakt gelukkig een stevige indruk en doet heel Europees aan, met z’n rood-witte strepen. Een kilometertje er vanaf ligt wat we denken het zuidelijkste punt is. In 2003 waren we aan het noordelijkste punt van Europa (niet de Noordkaap, maar een landpuntje genaamd Knifskeljodden), en dan is het natuurlijk wel leuk om het exacte zuidelijkste punt te bereiken.

Wanneer we de vuurtoren hebben beklommen en ik heb besloten dat we nu toch echt eens in Harlingen moeten gaan logeren, ziet Mariella tot haar schrik beneden in de tentoonstellingszaal dat het zuidelijkste punt verder ligt dan we geweest zijn. Verdorie, we moeten terug! En dat doen we (met de Polo over een onverharde weg) en 10 minuten later staan we op het punt waar de Indische Oceaan en de Atlantische Oceaan elkaar toucheren. Het is een plechtig moment op een plechtige plek. Tussen ons en Antarctica slechts water... We gaan snel verder.

Terug in Bredasdorp bezoeken we het Schipbreukmuseum waar een boegbeeld van eens schip hangt dat volgens de beschrijving een exacte kopie is van het beeld dat in Den Haag voor het koninklijk paleis staat. We zullen ze er maar niet op wijzen dat hier weinig van klopt, is zo pedant.

In de kaarsenfabriek van Kapula – een lokale trekpleister - komen we erachter dat we al een week lang met Kapulakaarsen – souvenirs – rondrijden zonder het te weten. Die hebben we in de Addo-winkel gekocht. Maar om het zekere voor het onzekere te nemen, koopt Mariella er nog een aantal. Je zult maar zonder zitten.

De terugweg is altijd korter dan de heenweg en voor we het weten, rijden we weer door de hoofdstraat van Swellendam. We gaan nog even bij het Drysdenmuseum kijken, we hebben drie kwartier voor sluitingstijd, dus dat moet lukken. Het lukt.

Weer een ochtend later is het prachtig weer in Swellendam. Hoogste tijd om te vertrekken, het is nog 250 kilometer naar Kaapstad en we willen nog naar Hermanus. Daar schijnen de walvissen voor de kust in groten getale voor te komen en daar we toch nog eens een keer échte walvissen willen zien na een mislukt avontuur in Húsavik op IJsland en een zoektocht in Victoria in Canada die alleen orca’s opleverde, moeten we toch even 100 kilometer om.

Dat is 5 euro aan benzine en geen verkwist geld.

Terwijl we door de hoofdstraat rijden, tref ik als navigator een bord aan met een walvis erop met een pijl naar links. Ik weet dat er in Hermanus walvisspotplekken zijn en dit moet er zo eentje wezen. Er staan wat auto’s in de weg en dubbel en na wat parkeergehannes, lopen we naar de rotskant. We zitten nog niet of de eerste zuidkapers (right whales met kleintjes) liggen gewoon tweehonderd meter uit de kust te liggen, te wentelen, te waterspuiten en te spelen. We zitten geamuseerd te kijken naar het schouwspel en zijn blij dat we twee verrekijkers bij ons hebben, al zijn ze met het blote oog ook goed te volgen.

We beschouwen het als puur toeval dat we direct na aankomst walvissen zien, een niet eentje maar een stuk of zes. Wanneer we verderop het echte stadje Hermanus bezoeken en middenin een toeristisch gebeuren dat z’n weerga niet kent terechtkomen, zien we mensen op het centrale plein turen naar water, water en water. Maar geen walvissen. Ook al staan we er maar even, we hebben de indruk dat we écht mazzel hebben gehad.

Nog honderd kilometer scheiden ons van Kaapstad en het wordt drukker en drukker, tot we in de verte de Tafelberg zien opdoemen, keurig verpakt in een toefje wolken terwijl de rest van de lucht strakblauw is.

We weten dat we de hele N2 moeten afrijden, een stukje rechtdoor moeten en dan aan de andere kant van de andere berg (de Bijzettafelberg...) naar onze guesthouse moeten rijden. Helaas, een kilometer voor het einde van de N2 gaat het mis, we komen op de afslag terecht. En erger nog, we komen op een industrieterrein terecht. En erger nog, we kunnen alleen maar doorrijden tot de slagboom, omdat het een heenweg is zonder terug. Gelukkig snapt de slagboomwachter dat we verdwaald zijn en hij laat ons door en geleidt ons naar de andere kant, waar we er weer uit kunnen, terug richting N1 naar Paarl of de stad in. Paarl ligt 50 kilometer van Kaapstad en is geen optie, dus we gaan naar het centrum. Het kaartje dat we hebben is goed en de routebeschrijving ook, dus binnen een kwartier zitten we aan het bier en de wijn aan het zwembad van de lodge en zijn door twee stafleden – Antony en Jeffrey – welkom geheten. Het is een prachtige guesthouse en omdat het de laatste is die we volgen (in deel 1 en 2), is het tijd voor een beoordeling.

Hotel Johannesburg – ongezellig vliegveldhotel met veel kitsch -  6
Guesthouse Hazyview - prachtig gelegen, leuke huisjes – 7,5
Ngala Lodge – superlocatie tussen de wilde dieren met topservice – 9
Mlilwane in Swaziland – aan de regen kunnen ze niks doen, aan het treurige padvinderskamp wel (maar de zwijntjes rond het vuur waren leuk) – 4,5
St. Lucia guesthouse – prachtig stadje, heel mooie lodge, heerlijk buiten ontbijten, helaas geen water – 8
Addo Dung Beetle Guest Farm – prachtig gelegen, sfeervol, aardige uitbaters, uitstekend eten – 9,5
Addo Main Camp – prima uitzicht, redelijke huisjes, wel sfeervol – 7
Mouth River Camp – ligging een 9+ (50 meter van de woeste zee) huisje een 6
Knysna The Point – aardige uitbater, mooi huis, maar moet opgeknapt, mooie ligging – 7,5
Swellendam guesthouse – prachtig gelegen, bijzonder aardige uitbaters, mooie kamers – 9
Kaapstad Blackheath Lodge – mooiste tot nog toe, beste zwembad (al is de buurt niet super) – 9+

Morgen maar eens kijken wat Kaapstad werkelijk te bieden heeft. Daarna start deel 3: Namibië. En of we daar Wifi hebben?

Afwijkend gedrag

Dat we ons slechts over de N2 verplaatsen (die van Ermelo naar Kaapstad), blijkt op maandag niet langer haalbaar en dat is de schuld van de beheerder van de B&B in Knysna die hierin wordt gesteund door die van de B&B in St. Lucia. Beiden hebben ons weten te overtuigen om via Oudtshoorn, Ladysmith en Barrydale om te rijden. Dat is 100 kilometer extra asfalt, maar elke meter raak.

Maar voor het zover is, is het eerst nog zondag. Een lome. De voorspelling is regen en uiteindelijk zullen we bakken vol ontvangen. Toch kunnen we tot dat moment nog enige tijd verpozen op een drietal kustplekken. Allereerst rijden we naar de Heads in Knysna. Dat is een smalle doorgang die de scheiding tussen Indische Oceaan en de beschermde lagune van Knysna kenmerkt. Aan beide zijden van het water, rijst een heuvel op van een slordige honderd meter hoogte. Gezamenlijk heten zij ‘The Heads’. De rechter is alleen te voet te bereiken, dus bezoeken we de linker. Het uitzicht is fenomenaal en de kans is groot dat we walvissen gaan zien. Tussen de Heads door ontsnapt juist op dat moment een zogenoemde zodiac, een type motorboot, vol met walvisspotters. Met de verrekijker volgen we hen kilometers lang op hun tocht, maar hoe we ook kijken: geen vinnen, staarten of opgespoten water. Dus geen walvissen.

Na afdaling van de Heads, reizen we naar Buffel Point, een slordige 30 kilometer van Knysna, waar helemaal niets te doen is anders dan de Indische Oceaan vanuit een andere hoek te aanschouwen. Hiertoe aangespoord, rijden we nog eens 30 kilometer naar Brenton-on-Sea. Dit klinkt heel brits en heel kust en we verwachten er een mooi stadje met veel mogelijkheden tot lunch. De opbrengst zal mager blijken, slechts één pub waar we dan maar aanmonsteren. De hamburgers zijn even goed als de aankondiging van de sunday roast en we besluiten dus tot het eerste. Onderwijl worden we vergast op een hele cd met reli-pop en dat ondergaan we gezapig. Het is immers zondag.

Na afloop rijden we flux terug naar de B&B, alwaar het inmiddels is begonnen te regenen. Het zal lang duren voor het ophoudt. Toch moeten we er nog een keer aan geloven, we gaan namelijk eten ‘on the Waterfront’. Dat hebben we een dag eerder gelopen en bleek best ver. Nu dus maar met de Polo en omdat ik bier blief, hoef ik niet te bobben, ondanks dat het mijn beurt is.

De volgende ochtend ligt de baai van Knysna in een mooi morgenzonnetje voor ons klaar, maar we negeren het geheel omdat we er vandoor moeten. De beheerder heeft inmiddels begrepen dat we geen eieren meer willen omdat we werkelijk overal met struifvariaties worden doodgegooid. Dus hij probeert het maar niet meer. Wel heeft hij goed nieuws voor ons: de was is gedaan. Mariella gaat dat ophalen in de keuken en de wasvrouw staat de laatste polo’tjes nog te vouwen. Ook de beroerdste niet, steekt zij nog even de handen uit de mouwen en helpt de hulp.

Bij ons afscheid krijgen we nog wat tips en die nemen we dankbaar aan. De beheerder hangt nog een heel verhaal op over vakantievieren en hoe dat moet, en besluit met dat wij volstrekt de indruk wekken ons nergens druk om te maken en vreselijk relaxt zijn. Dat stemt hem tevreden en zijn compliment ons. We nemen afscheid van elkaar en rijden verder richting Kaapstad. In Sedgefield hebben we nog een klusje te klaren. De zus van een collega van Mariella heeft er een restaurant en we willen daar nog even langs gaan. Dat zou volgens de beheerder van de B&B in Knysna in de buurt van een golfbaan moeten liggen. Nadat we heel Sedgefield door zijn en er echt niks meer ligt wat op enige beschaving lijkt, doemt de golfbaan op. Wij erheen en ons melden. Maar helaas, op maandag en dinsdag is ze er niet. We hebben een brief geschreven en tussen de sponning van de deur van het restaurant gestoken, bij gebrek aan brievenbus. De beneden buren hebben ons getroost met koffie, maar die was helaas slecht te drinken: veel water, weinig koffie.

Nadat we het plaatsje George hebben bereikt, moeten we echt van de N2 af, richting Oudtshoorn. Direct nadat we George hebben verlaten, klimmen we naar een pas en rijden we de komende 200 kilometer of grote hoogte. Zo groen als de tuinroute aan de kust is, zo dor en droog is de hooglandroute. Die krijgt daardoor – en door de vele bergen die links, rechts en voor ons opdoemen – een mooie andere inkijk in Zuid-Afria. Die van het binnenland.

Ergens na Oudtshoorn ligt een plaatsje en dertig kilometer daarbuiten ligt een winkel; Smits Winkel. Nu zou je zeggen, dat die een bepaalde functie heeft, bijvoorbeeld het bevoorraden van een ander dorpje of stadje. Niets daarvan, het volgende stadje ligt weer dertig kilometer verder. Het is dus een winkel met in de verre omtrek niets. We kopen er een koffie, een jus d’orange, twee sokken en een lepel. En tijdens het koffiedrinken komt de hele beestenboel ons een bezoekje brengen: het oude hondje, een kat, een pauw, een eend en nog een kat. En ze kunnen het met z’n allen prima vinden. Dikke pret.

Toch moeten we dit mooie schouwspel verlaten. We gaan verder over de hoogvlakte, tot we via Ladysmith bij Barrydale komen. We zijn alweer ruim 200 kilometer onderweg, het rijden zat en hebben honger.

We rijden van de ‘snel’-weg af, naar links en rechtsaf de hoofdstraat in en belanden in Hotel California. De officiële naam ervan is Barrydale Karroo Hotel, maar we komen er bijna niet meer weg. Dat heeft twee redenen: allereerst is het eten – de lunch – goddelijk: fish en chips en tempura. Maar daarnaast persisteert de bediening erin dat we de lobby bezoeken. Ter plekke wil ze ons twee bijzondere stoelen laten zien waarvan ik foto’s heb gemaakt en die ik later nog zal posten (cliff hanger). We vinden het bijzonder amusant. Maar de rondleiding is nog niet voorbij. En wanneer ik zeg dat ik een schilderij zag hangen dat ik zo zou willen kopen voor thuis, vraagt de chef-kok aan mij waarom ik niet gewoon het hele hotel koop. Tsja, waarom niet eigenlijk?

Met moeite rukken we ons los uit het hotel, het is uiteindelijk toch gelukt het te verlaten. We rijden verder, we moeten nog vijftig kilometer. Maar die is wel door een van de mooiste kloven waar doorheen ik ooit heb gereden. Hard gaat het niet, het is haarspeldbocht na haarspeldbocht en ik vraag me af waarom er nog geen special van Top Gear hier is opgenomen (of wellicht is dat al wel gebeurd en heb ik de herhaling van de herhaling ervan gemist).

Ongeveer tien kilometer voor Swellendam begint het met regenen. Aanvankelijk een paar spetters, maar voordat we de oprit van onze lodge zijn opgereden, is het aangezwollen tot meer, inclusief flits en boem, ten teken van onweer. Nadat ik de koffers naar onze lodge heb gebracht, barst de bui pas echt los: hagel, onweer, nog meer hagel, de hel breekt los! En tot overmaat van ramp, blijkt het dak van de lodge lek. Nu zijn we met ons eigen huis wel wat gewend qua lekken – al is dat nu ruim driekwart jaar eindelijk dicht – en als ik om een emmertje vraag voor het opvangen van de druppels, wordt mij direct te kennen gegeven dat we naar een andere kamer gaan verhuizen. Inspraak wordt niet geduld.

Niet echt een straf, want deze kamer is anderhalf keer zo groot en heeft als extra ook nog een ligbad. Tot slot ligt het ook nog eens dichterbij het zwembad, dus mocht de barometer morgen de twintig graden nog aantikken, dan kunnen we frisduiken.

Omdat de lunch copieus was, wordt er afgezien van avondeten en nemen we toastjes met brie en paté, onderwijl scrabble spelend en De wereld draait door kijkend op BVN.

Met het einde van de avond in zicht, wordt er nog even stevig geblogd en dat brengt twee dingen naar boven. Drie, als je deze tekst meetelt. Wat ons opvalt, is dat de foto van de dung beetle (meskruier/mestkever) op onze reisblog 143 keer is bekeken, terwijl de andere foto’s de tien keer amper weten te overtreffen. Zouden onze lezers/kijkers wellicht bovengemiddelde interesse hebben in feces? Het zal niet de aaibaarheid van de dieren betreffen, spuuglelijk is een woord dat eerder opkomt bij het aanschouwen van dit overigens zeer nuttige schepsel.

De andere opzienbarendheid is dat deze blog een hoog gemiddelde haalt qua lezersaantallen. De max staat nu op 187 keer - toevallig (!) het eerste verhaal - en we beraden ons er nog op hoe we dit boven de 200 gaan krijgen.

We hebben nog 250 kilometer tot Kaapstad en een hele week Namibië voor de boeg. Komt vast goed.