Twee werelden
Tot Hazyview gaat het goed, de weg is – met hier en daar een slaggat ofwel puthole – kwalitatief in orde en het is er lekker rustig. Wanneer we aan het einde van de lange weg die we vanaf de lodge hebben genomen komen, zien we een kruispunt en juist daar gaat het mis.
Eerst gaan we op de T-kruising rechtsaf, om boodschappen te doen. Er is water nodig en wijn. Nadat we dit hebben ingeslagen, gaan we weer op weg en komen weer op de T, waarbij we het lange stuk links willen laten liggen en rechtdoor gaan naar Krugerpark. Omdat dit een gevaarlijke kruising is, staat er een stopbord. Dat betekent dat je de auto volledig tot stilstand moet brengen, voorrang moet verlenen als een andere auto eerder op de kruising kwam en je dan pas je weg mag vervolgen. Ik doe dit keurig en zonder haperen.
Tweehonderd meter voorbij de kruising staat een agent met zijn hand een stopteken te geven, ik volg keurig zijn aanwijzingen. Nadat hij mijn rijbewijs heeft ontvangen, constateert hij dat we toeristen zijn. Wij gaan er vanuit dat hij dat allang doorheeft, omdat we in een standaard huurauto rijden – ja, die Corolla 1.4. Hij wijst mij op het feit dat ik niet keurig zou zijn gestopt voor het stopbord. Ik ontken dit, maar mij wordt een lijst getoond met bedragen die bij bepaalde verkeersovertredingen behoren. Deze kost 750 rand. Dat is koud vijf tientjes in euro’s. Ik reageer niet anders dan dat ik hem uitnodig een bon te schrijven. Hij zegt dat het heel lang gaat duren en dat we in Whitewater moeten gaan betalen. Wat moet dat moet en wij buigen nog niet. Hij twijfelt. Omdat hij onze vakantie ook niet wil verpesten, biedt hij aan om het onderling te regelen voor 350 euro. Wij geven nog steeds aan dat hij een bon moet schrijven en het pleit is beslecht: we mogen door.
Bij de derde agent die ons aanhoudt, beginnen we het te leren. Niet marchanderen, niet onderhandelen: schrijf maar een bon. Tot drie keer toe mogen we doorkachelen omdat we nu eenmaal niets hebben gedaan dat niet in de Wegenverkeerswet wordt aangemerkt als ‘onrechtmatig’. Om ons heen zien we passagiers in laadbakken, uitstekende ladingen, ontbrekende auto-onderdelen die we in Nederland als essentieel ervaren (remlichten, deuren, bumpers) en we besluiten dit weg te zetten als plaatselijke folklore c.q. corruptie.
Later spreken we mensen over de weg van Hazyview naar Kruger en het enige dat zij uitbrengen is: afschuwelijk. Het is één lang lint van auto’s en vrachtwagens over een tweebaans langs een continue stroom armoedige woningen. En daartussen staat een kudde corrupte dienders die trachten nog enige rands bij te verdienen.
Dat alles laten we achter wanneer we het hek van Timbavati binnenrijden, een van de onderdelen van het grote Krugerpark (ongeveer zo groot als half Nederland). Vanaf het hek is het nog een kilometer of vijftig over asfalt en dan nog een kilometer over 40 over grind naar Ngala, waar onze lodge ligt. Ondanks dat het een Corolla is met een 1.4 in het vooronder, doet hij het op onverharde wegen heel niet slecht. Jarenlange training met een Land Rover in het terrein betalen zich uit als ik een drooggevallen rivier moet oversteken met een forse oever: gas maken! Better fast than slow, aldus de routebeschrijving.
Wanneer we een kameelpaard zijn gepasseerd, waar we even naar hebben staan kijken, rijden we het terrein van de lodge op. Nog voordat ik de handrem heb kunnen aantrekken, komt Béatrice, de eigenares, ons tegemoet en begeleidt ons naar het centrale gebouw, alwaar de zelfgemaakte lemonade al klaarstaat. Ze vertelt ons wat we mogen verwachten, collecteert een paspoortnummer en een setje handtekeningen en stelt ons voor aan onze butler: Tussen. Hij zal de komende drie dagen volledig voor ons klaarstaan en omdat te onderstrepen, begeleidt hij ons van de receptie naar onze lodge en van onze lodge naar de lunchroom. Wij baden in weelde, maar wisten dit natuurlijk al van tevoren, immers Ngala Lodge staat bekend als het meest luxe dat Kruger te bieden heeft.
Na de lunch hebben we een uurtje om ons te verpozen en vervolgens is het theetijd en gaan we op safari. Het is half vier. We gaan met zes personen met Dike en zijn speurder mee in de Toyota Landcruiser en we gaan Timbavati/Ngala ontdekken. We beginnen voorzichtig, met wat buffels en een kameelpaard (giraf). Nadat we bij de zebra’s rechtsaf zijn geslagen, treffen we een troep olifanten aan die we tot op 10 meter benaderen. Er zijn kleintjes bij, dus het is altijd spannend.
Maar echt spannend wordt het pas als we de luipaarden hebben ontdekt, moeder ligt lekker in de schaduw, terwijl drie Landcruisers om haar heen cirkelen. Haar twee zoons liggen even verderop, waarbij eentje fijn aan een bokje ligt te knagen. We blijven een halfuurtje bij dit setje vleeseters hangen.
Het is raar en bijzonder om op een meter van zo’n beest af te zitten, in de open lucht en onbeschermd, waar je in de dierentuin meestal een gracht én een hek tussen jou en zijn tanden hebt zitten. Tocht voelt het niet heel oncomfortabel, slechts een beetje.
Spannender wordt het anderhalve kilometer verderop, waar drie leeuwen wat heen en weer stiefelen tussen de auto’s door. Op nog geen meter van mij loopt een leeuw langs de auto, die maar één sprong nodig heeft om vele kilo’s vlees tot zicht te kunnen nemen in de vorm van mijn persoon. En ook nu vind ik het weer niet overdreven spannend. Maar wél spectaculair!
Tot het donker wordt blijven we bij de troep leeuwen en nadat we de buffels bij het waterdrinken nog even hebben kunnen aanschouwen, is het tijd voor de terugtocht. Die wordt een wijle onderbroken in het midden van een donker veld – de zon is reeds een uur onder – waar we onder genot van een gin and tonic mét ijs genieten van wat biltong en wat nootjes. Om de feestvreugde wat verhogen, heeft Dike een tafel met een kleedje neergezet, en speelt hij voor barman. Wat een luxe, wat een decadentie.
Tegen achten zijn we terug in het resort en worden we ontvangen met een rum-punch en verfrissingdoekjes (gekoeld en niet van papier). Als we terugwillen naar onze suite, worden we begeleid door een ranger. We mogen namelijk in donker niet zomaar rondlopen omdat het resort geen hek heeft en in theorie de leeuwen er zo doorheen kunnen. Slechts voor de olifanten is er op hoogte een draad gespannen om te voorkomen dat ons luxe resort wordt verpulverd onder een stampede van duizenden kilo’s slurfdrager.
Bij het diner is het Tysen, onze vaste butler die ons van alles voorziet. Aanzit Dike, die wij uitgebreid kunnen bevragen over de cultuur, rijkdom/armoede en jaren van apartheid en het Zuid-afrika van nu. Het is een zeer inspirerend gesprek en mooi om eens met iemand te kunnen spreken die écht kennis van zaken heeft, want zelf meegemaakt. Het stemt hoopvol voor een toekomst van dit land.
Tegen tienen laten we ons terugbegeleiden naar onze lodge en dat heeft een reden: morgen worden we om halfzes gewekt voor de volgende safari.
Edelgas, hou die vlam aan die brand!
Van Johannesburg naar Hazyview is volgens Jenny ruim zes uur rijden, als we tenminste omgaan via Blyde River Canyon. Gezien onze ervaring in het Canadese Drumheller met kloven, besluiten we die extra kilometers ons te gunnen.
Om acht uur gaat de wekker en omdat Mariella niet reageert, zet ik ‘m op een half uur later. Niet handig, als we onze reisadviseur Jenny mochten geloven, want het is een lange rit. Op de kaart valt dat mee.
Dus wanneer we tegen tienen het erf van het hotel afrijden (van de hele route hadden we alleen recht, rechts, links onthouden), zijn we op tijd om de spits te mijden. Ook nu weer rijdt Mariella, dat is handig omdat het instellen van een stoel en drie spiegels nog wel wat tijd vergt. Meer iets voor later op de dag. Mariella geef weer enthousiast met de ruitenwissers aan waar ze naartoe wil.
Tot op heden hebben we weinig anders gezien dat het vliegveld, het hotel, de weg ertussen en een stuk snelweg naar een winkelcentrum. Nu we met 120 – iets wat onze Corolla pas na lang aandringen genegen is te geven – ons eerst Township passeren en we ons verbazen over zoveel treurige armoede, komt er net een dikke BMW rechts langs. Een groot contrast. Wat ons gisteren al opviel, en vandaag weer, is dat het langzame verkeer hier niet links houdt (wat bij ons rechts is), maar de middenbaan. Dat heeft te maken met het feit dat de binnenste baan vaak plots een uitvoegstrook wordt en men is niet genegen om met 75 per uur van baanvak te wisselen. De middelste baan is dus de baan voor alle wrakken, bejaarden en busjes met laadbakken vol personeel. We rijden inmiddels al 24 uur hier rond en passen ons naadloos aan: we passeren waar we maar kunnen. Gaat prima.
In Middelburg heeft Mariella het gehad met autorijden en mag ik mijn eerste Afrikaanse kilometers maken. Links rijden kan ik al – heb ik met de Land Rover in de spits in Norwich in Engeland geleerd en als je dat kan, kan je het overal – dus is mijn enige objectief om niet met de ruitenwissers richting aan te geven. Dat lukt. Het schakelen echter wat minder. Ik ben mijn FSI-bak gewend en zo’n 1.4-pruttelbakkie wil nog wel eens vanzelf afslaan als er niet genoeg krachtstof in de motor terechtkomt. Ook vergeet ik bij stoplichten nog wel eens terug te schakelen, op te schakelen of soepel te koppelen. De hele stad weet dan dat ik er ben: de loeiende motor zorgt voor genoeg omdraaiende hoofden van nieuwsgierigheid.
In Belfast gaat het mis. Niet met de auto, zelfs niet met de koppeling, maar met de route. Wij zijn enigszins verkeerd afgedreven – we rijden op de 33 terwijl we de 540 moeten hebben. Dus terug naar het Shellstation waar ik zo vrolijk met de plaatsdoende pompbediende over de crisis in Europa heb gesproken (zijn gespreksonderwerp, niet het mijne). Hij is meer dan vriendelijk en wijst mij de goede afslag. Logisch dat we die niet vonden, hij is namelijk niet aangegeven. Dat wil zeggen, pas na een kilometer op de juiste weg, geeft een bord aan dat dit de juiste weg is. Dus wij doorstiefelen naar Lydenburg, centraal stadje in Mpumalanga en ooit hoofdstad van de Boeren. Niet veel aan, met uitzondering van wat Nederlandse parafernalia als een protestants kerkje en een dito begraafplaats. Beide niet direct aanleiding om de 1.4 te stoppen.
De radio hebben we sinds Middelburg niet meer aan gehad. Het leek ons wel aardig om een Zuid-Afrikaans zender op te zoeken om eens te kijken hoeveel we ervan meekrijgen. Om elf uur wordt het nieuws voorgelezen en we krijgen er hoofdpijn van. Niet zozeer van hetgeen voorgevallen is –lokaal nieuws met een hoog SBS6-gehalte – maar meer vanwege de moeizaam gesproken taal. Stroef en met veel verbuigingen die niet te plaatsen zijn. Het is alsof ik naar Indiase muziek zit te luisteren; het klinkt melodisch, maar heeft te veel dissonanten die niet in ons vocabulaire passen. Maar er is één uitzondering: de reclame. Ik weet nu dat ik Edelgas moet aanschaffen, immers, zij sluiten hun tekst af met: Hou die vlam aan die brand. Dat is pure poëzie!
Na Lydenburg gaat het snel, we gaan met een vaartje van 90 à 100 kriskras door steeds bergachtiger gebied en de steden worden steeds mooier en rijker (en toeristischer). Ik zeg 90 à 100, maar dat is niet bergop. Dan moet ik terug naar z’n drie en hoop ik de 80 te kunnen blijven vasthouden (75, 70, 65...).
Nog 100 kilometer te gaan en de zon daalt rap. Dat is hier gebruikelijk. Het avondt fors, zo tegen zessen. Ineens is er van daglicht geen sprake meer en dat willen we niet meemaken in onze speurtocht naar de lodge waar ik nu relaxt mijn blogje zit te bloggen. We weten dat we een groen-witte boerderij nodig hebben met de welluidende naam Pat’s Stall en dat is in het donker lastig vinden. Gas erop dus!
Zo tegen halfzes zien we genoemde erf, slaan rechtsaf een zandpad op en moeten dan nog vijf kilometer volgen. Inmiddels weten we door de aapjes die in de berm aan het klooien zijn dat we nu echt in de natuur zijn. Morgen naar Krugerpark.
Waarom hotels altijd slechte WIFI hebben
En plotseling vlieg je boven de Algerijnse woestijn, terwijl de vliegreis naar Johannesburg koud twee uur onderweg is. Zou het dan toch geen 10,5 uur vliegen zijn naar Zuid-Afrika? Hoe groot kan een werelddeel nou helemaal zijn, is de vraag die mij bezighoudt wanneer ik naar de eindeloze zandvlakte ruim 10 kilometer onder mij kijk. Hier en daar iets wat een nederzetting zou kunnen zijn en soms iets wat op een weg lijkt, al is dat wellicht eerder illusie. Dus zo wonen woestijnbewoners. Enkele uren later is alles groen, doorsneden met bruine rivieren. Dat zal wel Centraal Afrika zijn. Schiet het dan toch op? Nauwelijks. Wij zitten in een Boeing 777-200 en dan zit je in groepjes van drie met negen op een rij, klem tussen twee raampjes, een te linker- en een te rechterzijde van het vliegtuig. Na elke drie stoelen is er een gangpad, waar karren voer en drank doorheen worden vervoerd en uitgedeeld. Dat mag je vervolgens stallen op een minuscuul tafeltje voor en samen met de weinige beenruimte die er zit tussen twee stoelen, is dat je leefruimte voor 11,5 uur.
Ho even, elf en half uur? Het was toch tien en een beetje? Klopt. Het sleepwagentje dat de 777 had moeten afduwen van de vulslurf op Schiphol ging kaduuk en er was een vervangende nodig. Bijna met een uur vertraging opgestegen.
En de dag was al zo vroeg begonnen. Of eigenlijk was de nacht ervoor wat gemankeerd gestart. De buren hadden namelijk een tuinfeestje en omdat wij om half elf al gingen slapen, duurde de periode tot het geblaat in de tuin afnam nog enige uren, met alle onderbrekingen van de nachtrust vandien. Om zes uur ging onze wekker en toen ik om half zeven met het laatste huisvuil richting dumpstation liep, had ik bovenmatig veel zin om even lang aan de bel te trekken van de feestvierders. Niet gedaan.
Keurig om vijf voor zeven stond de 20 minuten later bestelde taxi voor ons huis de motor warm te houden. Omdat hij wat vroeger was, leek het ons geen slecht idee alvast in te stappen en eerder naar Schiphol te gaan. Broodjes eten, koffie drinken. Dat soort dingen. Op Hollands Spoor – een ritje door een verlaten stad vergt niet veel tijd – bleek de geplande 7.44 toch de eerste te zijn omdat NS elk weekend wel ergens aan het spoor klust en massaal treinen laat staan voor invalbussen. Halfuurtje perronzitten dus.
Maar geen nood, onze reis naar Zuid-Afrika zal voorspoediger verlopen dan destijds naar Canada (wie kan zich niet het verhaal herinneren van het verkeerd aangevraagde visum, waardoor het vliegtuig naar Seattle bijna gemist werd). Vooraf ingecheckt en dus de digitale dienstverlening van zelfincheckpalen en de zelfafgiftebalies voor koffers mislopend, staan we voor een echt mens die onze koffers weegt en labelt. Mariella blijkt een meesterinpakker te zijn, de weegschaal op het vliegveld geeft exact 20 kilo aan.
Inmiddels zitten we in slecht weer ergens boven Congo en wordt het langzaam avond. Inderdaad, die 10,5 uur zijn echt 10,5 uur. Maar plots zien we de hoogtemeters dalen van 11,5 kilomter naar een paar kilometer naar een paar honderd meter en zien we onder ons een zeer uitgestrekte stad liggen, prachtig verlicht door tussenkomst van lantaarnpalen en huislampen. We gaan landen. Niet verrassend, want de captain heeft ons daar een stief kwartiertje eerder van op de hoogte gesteld.
Onderweg hebben wij keurig op een Zuid-Afrikaans printje ingevuld dat we geen ebola hebben en ook niet in de buurt van landen waar dit heerst zijn geweest en dat geeft ons naast het laten zien van een paspoort de vrijbrief om Johannesburg te betreden. En daarmee Zuid-Afrika. Na uren en uren ingeklemd te hebben gezeten tussen een raampje en een Franse mevrouw die handelsagent is in mosterd en azijn, mogen we vrij rondlopen. Op naar het busje dat ons naar het hotel gaat brengen. Ook dat gaat verrassend soepel en voor we het weten checken we in in een van de afschuwelijkste kitschhotels die we ooit hebben gezien – Mondior. Alleen het hotel in Liverpool – met de minikamers – was kitscherig ingericht dan dit.
De façade van het hotel maakt deel uit van een groter geheel, iets van vier hotels – allemaal in dezelfde Las Vegasstijl en met een centraal gedeelte dat bestaat uit een soort winkelcentrum geheel gevuld met restaurants en bars en culminerend in een heus casino. Het is zondagavond tegen elven als we hier naartoe gaan en het is uitgestorven. We drinken er een drankje en vertrekken voordat we overvoerd raken met zoveel nep. Een voorbeeld: het plafond is voorzien van doek met daarop een wolkenlucht die zo is verlicht, dat het lijkt of we in daglicht rondlopen. Het centrale plein maakt het voor ons helemaal af met een spuitende fontein met in het midden een getrouwe kopie van David (die uit Florence).
We gaan maar eens slapen.
De volgende ochtend hebben we weinig op het program. Eigenlijk niks anders dan voorzichtig Afrika op ons in te laten werken en te wennen aan de manier waarop men hier zaken doet. Wat al opviel in het eet- en drinkwinkelcentrum, is dat men hier veel, heel veel personeel heeft rondlopen. Zoveel dat de bediening in restaurants (hotels, op het vliegveld in winkels) lekker wat kan rondhangen en rustig aan de gasten kan geven wat men wil zonder bovenmatige inspanning te hoeven leveren. Dat zijn de geneugten van het hebben van veel personeel. Stress zal hier niet veel voorkomen, werkloosheid wordt stevig onderdrukt. Een zegen vergeleken met de procesmatige en pseudo-efficiënte wijze waarop dat in Holland gebeurt.
Die relaxte houding nemen we snel over wanneer blijkt dat Jenny – de dame die ons wegwijs gaat maken en om 10 uur in het hotel zou zijn – ons om kwart voor elf belt met de vraag of we naar het vliegveld kunnen komen. Haar eerdere afspraak met een paar Hollanders is stevig uitgelopen en dat spijt haar. Ons niet, want we zijn op vakantie. Met de door tussenkomst van het hotel gereserveerde shuttlebus naar Tambo, het Schiphol van Johannesburg.
Daar staat Jenny ons op te wachten en we gaan als eerste onze huurauto regelen. 20 minuten later zijn we weer in hotel om onze paspoorten op te halen, drie kwartier later zijn we weer op Tambo om Jenny – die in de tussentijd een thee heeft besteld – te herontmoeten. Jenny maakt ons wegwijs, vertelt ons hoe we morgen naar Hazyview moeten rijden (via Belfast en Middelburg en dan naar Blyde River) en om ons te overtuigen, tekent ze de route drie keer op een kaart en herhaalt ze drie keer de hele route. Wat blijft hangen, is dat we morgen het hotel moeten verlaten, naar rechts moeten, weer naar rechts en dan links. Daarna zien we wel weer.
De middag wordt besteed aan het rijden naar een kloof op een uur rijden van Johannesburg om aldaar wat lokale natuurschoon te bekijken dat de kortlijst van Unesco heeft gehaald en een paar miljoen jaar oude skeletten te aanschouwen. We zullen er niet aankomen. Niet omdat de auto het niet doet, maar de routebeschrijving blijkt iets anders dan we hadden gehoopt. We hadden voor de Mercedesgarage naar rechts gemoeten en niet erna. Dat euvel komen we pas op het spoor op het moment dat we boodschappen hebben gedaan in een enorme supermarkt en we besluiten naar het hotel terug te gaan. Missie mislukt? Nee hoor, gewoon wat gereden om te wennen aan links (met een rechts stuur) en drank ingeslagen.
Die auto is nog een verhaal apart. Mariella begint met rijden – dat is traditie – en zit niet alleen aan de andere kant van de auto, ze moet ook aan de andere kant van de weg rijden. Nu hebben we dat in Ierland al ruim kunnen oefenen, maar het is niet niks op zo’n eerste dag. Tel daarbij op dat we een Toyota Corolla hebben met schakelbak en een 1.4 liter motor en het feest is bijna compleet. Een Audi met 2.0i en een automatische bak rijdt dan toch anders. Toch went het roeren met een pook snel, ook al moet je dat met links doen en niet met rechts. Wat echter niet went, is richting aangeven. Telkens als Mariella van baan wil wisselen, gaan de ruitenwissers aan. En dat terwijl het kurkdroog is. Een ander euvel is dat de auto eens in de zoveel tijd piept. We denken dat het een modern snufje is dat iets te maken heeft met een verkeerde versnelling waardoor je benzineverbruik te hoog wordt, of iets dergelijks, maar het gebeurt alleen als we onder een soort poort doorrijden met detectiemiddelen gemonteerd op grote hoogte. Aha, het is dus gewoon een tolpiepje. Ook opgelost.
Terug in het hotel wordt er wat gerust – het is immers vakantie – en wordt er gegeten in het inmiddels vertrouwde winkelcentrum. De avond voordat we naar Hazyview – en van daaruit naar Kruger – gaan rijden, wordt verpoosd in de hotelbar waar de Wifi-connectie net zo slecht is als in alle andere hotels die ik ooit heb weten te bezoeken. En erger nog: nog ga bezoeken. Om een of andere reden zorgen hoteliers er altijd voor dat gasten nog net kunnen wordfeuden, en dat is het dan wel.
Nou ja, als het goed is, is na poging 38 deze eerste blog geplaatst. Dat dan weer wel.
Ons vat die pad
Half september 2014, hoogste tijd voor een lange vakantie. Als de rest van Nederland zich suf prakkizeert over wat te doen met de komende feestdagen, is het aan de andere kant van de aardbol lente.In Zuid-Afrika en Namibië, om preciezer te zijn.
Geen gestress met tijdzones, geen gedoe met taalbarrières, wantwe gaan naar Afrika. Geen taalproblemen? Nee, inhet deel van Afrika datop ons bezoek mag rekenen, is Nederlands- of wat daar op lijkt - gewoonéén van degesproken talen.Een handigheid die we met een korrel zout moeten nemen, wanteengiraffe is in het Afrikaans een kameelpaard.Maar daar zullen we vast snel aan wennen.
Een lange reis langs een keur aan natuurparken, woestijnen, steden, wijngebieden staat ons te wachten. Dat wordt veel reizen.Of om het in de juiste taal te zeggen: Ons vat die pad!
Reis mee en volgons blog.
Mariella en Jelle