Van niks naar nergens
De keuze voor de camping in Windhoek verdient geen hoog cijfer. Het was namelijk feest aan de andere kant van de snelweg B1. Dus tot een uur of half een werd het geluid van de muziek alleen overstemd met motorlawaai van een rumoerige zaterdagavond. En omdat we reeds om een uur of negen naar bed waren gegaan – de ochtend was om vier uur begonnen, heeft Mariella nogal wat uurtjes gedreun kunnen afluisteren. Daarnaast was het ook nog eens behoorlijk warm en benauwd in de tent, dus onze eerste nacht in een 4x4-camper was niet direct eentje om door een ringetje te halen.
Fluks na het ontbijt op pad, we hebben nogal een weg te gaan. We gaan naar Sossusvlei en dat is volgens het boek een uur of zes tot zeven rijden.
Direct na vertrek vallen een aantal dingen op: Namibië maakt een rijkere indruk van Zuid-Afrika, want de wegen zijn strak geasfalteerd en de auto’s die eroverheen rijden, zien er allemaal gelikt en gloednieuw uit. Wat ook opvalt is de relatieve rust, we zijn Windhoek nog niet uit of we zien niemand meer. En wat ons tenslotte opvalt, is de enorme afstand tussen de steden en het geringe aantal ervan. We zijn 250 kilometer op weg en hebben alleen Rehobot en Kalkrand nog maar gezien.
In Rehobot gaan we naar het gloednieuwe winkelcentrum. De indruk bestaat dat deze eerder deze week pas is geopend, in de publieke toiletten hangen nog geen bordjes, de hele omgeving ligt nog bezaaid met bouwmateriaal en het personeel weet zich nog geen raad met de codes voor hamburgerbolletjes met en zonder sesamzaad.
Hier ook zien we voor het eerst dan Namibië echt is verdeeld in stammen. Rehobot heeft een bevolking dat er weer heel anders uitziet dan in Windhoek of eerder in Zuid-Afrika. Bij het nalezen ervan in de reisgids,blijkt deze stad te beschikken over een stam genaamd Basters, wat een combinatie van eeuwen is tussen Hottentotten-dames en Nederlandse kolonisten. Aha, vandaar...
Bij Kalkrand moeten we de B1 verlaten en vanaf nu is het ‘gravelroads’. Dat zijn verharde paden met een grindlaag met de breedte van een vierbaanssnelweg. Klinkt lekker ruim en dat is het ook, zeker ook omdat er van verkeer nauwelijks sprake is. Maar bij nader inzien is het niet een heel relaxte manier van autorijden, je moet namelijk bij 90 kilometer per uur continu een goed pad zien te kiezen en dat kan soms ook aan de verkeerde kant van de weg zijn. Doe je dat niet, dan bestaat de kans dat je op een slechter deel terecht komt en je de vullingen in tanden en kiezen langzaam voelt lostrillen. Wat ook niet meehelpt, is de enorme zandverstuiving die we aanrichten achter de auto, we noemen het Operatie Stofwolk. En dat gaat zo’n 250 kilometer door, met onderweg één stad: Marienthal. Klinkt lekker Duits allemaal.
Wat prettig is, is het feit dat tegenliggers – of tegenstanders zoals we ze noemen – al van een kilometer afstand worden opgemerkt: er nadert dan namelijk een stofwolk.
De stofwegen blijven, maar de omgeving verandert. We naderen Sossusvlei, maar als ik naderen schrijf, moet je wel rekenen in uren en niet in minuten. Het is aan het einde van de middag en we snakken naar een kampeerplek en een koud biertje c.q. wijntje. De eerste de beste mogelijkheid die we zien, benutten we en zo zijn we voor enige tijd de enige gasten op de meest wonderlijke camping die we ooit hebben meegemaakt. Middenin nergensland, met om ons heen op 20, 30 of misschien wel 40 kilometer afstand alleen maar bergen en heel veel hitte, staat een receptiegebouw en staan op een rij, met een tussenafstand van een meter of 25 in totaal 10 bungalows. Denken we.
Wanneer wij met onze camper ons aanmelden, wordt ons nummer 6 toegewezen. Raar, want we hadden geen huisje besteld. Wanneer we eromheen rijden, zien we wat er wordt bedoeld. Het is een garage voor campers, dus aan drie kanten dicht en aan één kant open. We parkeren de auto erin en kijken verder rond. Nu hebben we zelf thuis een betonnen aanrechtblad en dat vinden we ultrasjiek. Hier is dat ietsje anders. Ook nu een betonnen aanrechtblad, maar wel een die deel uitmaakt van het gehele gebouw. Alles is namelijk van beton, behalve de pleepot en de wastafel in de betonnen douche (met betonnen douchebak).
Nadat we van de schrik zijn bekomen, moeten we er ook wel om lachen en eerlijk gezegd vinden we het ook wel een mooie plek, zo midden in Nergens. We zijn verzekerd van stilje – de weg is twee kilometer verder en eens in het half uur rijdt er een auto langs. Toch worden huisje 7, 8, 9 en 10 ook nog verhuurd. Dat is dan toch al weer gauw 1.000 dollar omzet voor die dag. Tegen een omrekentarief van 7 cent, is dat toch al weer gauw zeven tientjes.
De avond valt vroeg, de braai is laat klaar (we hebben geen kolen, maar hout. Dat doet iedereen hier) en tegen negen uur liggen we weer in ons mandje op 2.10 hoogte. Ook nu weer met een goede reden, het park waarbinnen Sossusvlei ligt, opent om 6.45 uur en het is drie kwartier rijden vanaf de camping naar de ingang. Schatten we. Om 6.40 uur sluit ik aan in de rij voor de poort en we mogen naar binnen.
Omdat er een maximumsnelheid is gesteld van 60, rijd ik 80. Maar omdat bussen me met 100 inhalen, geef ook ik gas. De 2,5 liter-Toyota trekt dat makkelijk, in tegenstelling tot zijn Zuid-Afrikaanse broertje die het met de helft moet doen. De vallei is zo’n 65 kilometer lang en die rijden we heen en terug. In de tussentijd vergapen we ons aan de honderden meters hoge zandduinen die scharlakenrood gekleurd zijn door het hoge ijzergehalte en links en rechts van de vallei staan te staan. Op één plek staat een tiental auto’s en busjes en dat is de opgang voor de toeristen om een zandduin te bestijgen. Ook dan pas zie je hoe hoog ze zijn. Voor de vorm (en de foto) loop ik 10, hooguit 15 meter naar boven.
Het was de bedoeling nog een nacht te blijven en dan met een ballon over de vlei te scheren, maar dat idee laten we varen. Het is mistig in de vallei en als we morgenochtend opstijgen, zie we nog net de rand van de mand. Niet zo’n goed idee dus, en een ballontocht houdt Mariella dus nog even tegoed.
We verlaten de vlei (sic) even vlot als we hem zijn binnengekomen, dat wil zeggen, vanwege de afstand doen we over het geheel een uur of vier. En we moeten nog naar de kust, naar Walvisbaai. Dat is ook nu weer een tocht van een kilometer of 400, zegge ruim vijf uur. Op die lange terugtocht, treffen we wel weer een beestje aan dat we kunnen afstrepen: het woestijnvosje. Nu nog een honingdas en we zijn compleet...
In Sesriem – het plaatsje voor de vlei dat niet meer is dan een verzameling huisjes rond een benzinestation, laden we 60 liter diesel in, zodat we weer 140 liter aan boord hebben. Met een verbruik van 1 op 10 is dat genoeg voor heel veel kilometers, maar benzinestations zijn hier schaars en zeker ook diegene die diesel in het assortiment hebben. Tanken dus.
Tussen Sesriem en Walvisbaai, komen we één plaatsje tegen: Solitaire. En die naam heeft het niet voor niks. De 92 bewoners hebben zich verenigd in een bar, een lodge, een benzinestation (weer één?) en een bakkerij en daar eet Mariella een broodje en ga ik aan de appeltaart. Herlich!
Nog maar 230 kilometer tot Walvisbaai en dat is een weg die dus 4 auto’s breed is, onverhard en heel lang duurt. We wisselen een aantal keer van chauffeur en zo komen we door de woestijn, de laatste 40 minuten geholpen door LA Woman van The Doors via de iPhone. In Namibië is namelijk zo weinig bereik, dat zowel FM als AM volledig dienst weigeren en geen radiogeluid geven en we wel moeten terugvallen op de speakertjes van een telefoon. Klinkt matig, maar het geluid van The Doors is toch goed te onderscheiden van het getik van de kiezels tegen het chassis, het ronken van de motor en het trillen van de hele bak.
In Walvisbaai staat een camping op 500 meter van de zee, is het navenant weer en zijn we verzekerd van een nacht minder hitte. Bijzonder fijn vooruitzicht.
Reacties
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}