'Follow the Yellow Brick Road'
Al sinds we Swaziland hebben verlaten, volgen we de snelweg N2, die de ene keer een vierbaansweg is, de andere keer niks breder dan twee banen en – in de buurt van Durban – soms een anderhalve weg (om de zoveel kilometer mag een richting de middenbaan gebruiken). De weg begint in Ermelo en eindigt in Kaapstad. Van de ruim 2200 kilometer die de weg lang is, volgen we er naar schatting zo’n anderhalf duizend. Tot we in Kaapstad zijn.
Maar voor het zover is, mochten we vandaag eerst weer 100 kilometer N2 wegtuffen met onze Polo. En omdat we eerst 10 kilometer op de N2 de verkeerde kant op gingen, werden dat er dus 120. Maar dat had een reden.
Voor het zover was, stond ons eerst het ontwaken te gebeuren in ons knusse tweekamerkusthutje. De golven sloegen nog net niet op de patio te pletter, al stormde het iets minder dan de avond ervoor. Het heeft ons ter plekke doen besluiten eens een lang weekend in Bretagne op exact dezelfde wijze een tijdje te verpozen. Het leest nu eenmaal lekker boeken weg in een luie stoel met briesende branding op de achtergrond.
Na het ontbijt was het tijd om Tsitsikamma te verlaten. En wie ooit in de buurt is van het restaurant in Storm River Mouth Rest Camp, dit is het wachtwoord van hun Wifi.
Zoals gezegd namen we niet de N2 naar links, maar naar rechts. Dus in de richting van Ermelo, dat een slordige 1700 kilometer verderop ligt. We zullen zover vandaag niet komen, omdat we alleen maar een stukje terug willen om een reuzenboom te bekijken en een kloof te bezoeken, die naast het mooist gelegen benzinestation van Afrika ligt. De boom is ontegenzeglijk enorm. Of zoals de Afrikanen dat noemen de Tsitsikamma groot boom. Meter of 40 hoog en meter of 10 in omtrek. In totaal kunnen er heel wat bijzettafeltjes Björn van de Ikea uit worden gezaagd.
Kilometertje of vijf verderop ligt een kloof die Mariella een dag eerder – toen ik er met de Polo met 110 kilometer per uur overheen raasde – heeft gespot. Moesten we nog maar even bekijken. Geen punt, de 1.6 is zuinig en de kloof ligt dus naast een benzinestation. Bij het uitstappen treffen we een Duits stel aan waarmee we in St. Lucia op de boot hippo’s en krokodillen hebben zitten bekijken. Dat is op zich niet zo raar, maar wel dat er tussen daar en hier ruim 1500 kilometer afstand zit. Het is alsof je eerst iemand bij de Keukenhof treft, om die een week later bij de Sagrada Familia in Barcelona weer tegen te komen.
Eenmaal op de brug aangekomen, krijgt Mariella last van knikkende knieën. Gevalletje hoogtevrees. Geen nood, dan gaan we maar roken (zij) achter een hekje achter het benzinestation. Kunnen we het ook mooi zien. Na 10 minuten is het kijken mooi geweest en rijden we door een fikse regenbui de afstand naar Knysna dicht. Wij zeggen al een week lang Kniesjna (op ons beste Pools, zoals we ook zo mooi Szczecin kunnen zeggen). Blijkt dat ze het hier gewoon Naaihsnâh noemen. Nou, wij blijven gewoon Kniesjna zeggen.
Onze lodge is wederom prachtig gelegen, al is het maar 100 meter van de N2 af, met uitzicht over de uitgestrekte laguna van het plaatjes, dat aan het einde door de Heads wordt omsloten. Als je tussen de Heads doorvaart, kom je op open zee, dus het stadje ligt mooi verscholen. Dat is handig bij storm (en de regen van vandaag). Omdat wij Hollanders zijn en niet van suiker, gaan we de 3 kilometer naar het stadje gewoon wandelen, regen of niet. In Holland schijnt het ruim 20 graden te zijn, hier moeten we het met een stuk of 15 doen.
We lopen de ruime bocht om de laguna heen, op weg naar het winkelcentrum voor een buitensportzaak, zodat Mariella een trui kan kopen. We zijn dan wel niet van suiker, we willen ook geen bevriezingsverschijnselen oplopen. Het betreden van het winkelcentrum en het aankopen van de trui gaat soepel. Het verlaten daarentegen is een ander verhaal. Hoe we er uiteindelijk terechtkomen, kunnen we niet meer reconstrueren, maar we komen in een personeelsruimte terecht die met een hek is afgeschermd van de straat. De beveiligingsmevrouw snapt dat wij met een tas met een trui erin weinig kwaads in de zin hebben en geeft ons de gelegenheid het immense gebouw te verlaten via dat hek. Ik sluit niet uit dat er meer toeristen op deze wijze verdwaald raken en moeten worden bevrijd.
Om onszelf te troosten voor zoveel slecht weer op één dag, gaan we maar uitgebreid lunchen en eten we vanavond een broodje (scheelt ook weer een fikse tocht naar de stad). Mariella lekker aan de oesters en mosselen, ik kies voor de Indiase keuken. Zowel de slurpschelpen als de curry zijn van uitzonderlijke kwaliteit!
De terugtocht is even lang als de heen, ook al omdat we weer via het winkelcentrum gaan, alwaar we tonic gaan kopen. Dat is een basisingrediënt van Gin-tonic. Gisteren hadden we dat drankje – dat zo gewillig ter beschikking wordt gesteld door de firma Schweppes - ook nodig en hebben we er een fles van afgenomen van de plaatselijke supermarkt. Bij het mengen van de gin met de frisdrank, merkten we nog niks. Bij het proeven wel en bij het lezen van het etiket wisten we het zeker. We hadden heel pavlov een fles van Schweppes gekocht dat heel erg op tonic leek zoals dat in Holland ook wordt verkocht. Maar we hadden niet beseft dat Schweppes hier in Zuid-Afrika heel enthousiast water met koolzuur, dus zonder smaakje, produceert en verkoopt. Tonic is helemaal niet in flessen te krijgen, maar slechts in blikjes.
En gin-tonic zonder tonic maar met bronwater is niet te drinken... Dat is wel duidelijk. Maar nu we het juiste ingrediënt hebben, staat niets ons een heel fijn drankje op de veranda in de weg. Nou ja niets, we moeten eerst nog drie kilometer langs de N2 wandelen voor we kunnen gaan mixen.
We blijven ons keurig verplaatsen over de gele bakstenenweg, tot we in Kaapstad zijn.
Van dikhuiden en honingdassen
In 2000 reisden wij via Duitsland, Denemarken en Faröer per boot naar IJsland. Ons reis had een doel, we waren op zoek naar de papegaaiduiker of om het in goed Engels te zeggen: the search for the puffins. Na ruim 2,5 week hadden we ze op een klip in Vik, het zuidelijkste punt van IJsland, gevonden. Zoals eerder aangegeven, rusten we niet voor we in Afrika een honingdas hebben gezien. In Addo Elephant Park hebben we de beschikking over een schraplijst en daar staat hij bovenaan in het rechterrijtje: the honey badger. We zullen hem voorlopig niet afstrepen.
De tocht van de Dung Beetle Guest Farm naar Addo is slechts vijf kilometer. Dat zijn on-Afrikaanse afstanden en daarmee verdoen we vandaag dus ook weinig tijd. De Polo die we als een zegen ervaren, kent ook een negatief aspect. Allereerst klinkt ‘ie als een diesel, maar dat komt omdat hij goedkoop is en dus slecht geïsoleerd. Ik loop naar de tankdop om me ervan te overtuigen dat het echt een benzinemotor is. Dat is het. Een groter nadeel is er een van geheel praktische aard. Mariella is net een beetje gewend aan de richtingaanwijzer aan de verkeerde kant, waardoor ze vaak met de ruitenwissers heeft weten aan te geven of ze links- of rechtsaf wil. De Polo draait het geheel weer om naar de Europese norm en nu zit de pookje dus aan de goede kant en blijft ze weer ruiten wissen vlak voor een afslag.
Voorbij de gate, alwaar we weer een molen van paperassen mogen doorwroeten, is het nog eens vijf kilometer naar het versterkte dorpje, dat nog het meeste weg heeft van het Gallische dorpje uit de Asterix en Obelix-reeks. Het is omheind en daarbuiten loert de vijand.
Omdat het nog maar 10 uur ’s ochtends is als we inchecken en we nog ruim vier uur te gaan hebben voor we de sleutel van onze hut krijgen, boeken we een game drive. Zoals gezegd, er staan nog wat beesten op ons lijstje en we popelen om die een vinkje te geven.
Met z’n achten in een Land Rover Defender die niet versleten is, maar enorm versleten. Ik zit boven de uitlaat en die klinkt als een verkeerd afgestelde pizzabrommer die met 70 kilometer per uur over een kruispunt raast. Daarnaast is de zwarte wolk uitlaatgas er eentje om in te lijsten. Tijd voor een beurt door Garage De Stoeprand.
We zijn koud het dorpje uit en de slagboom onderdoor, of we worden vergast op een schildpad van de buitencategorie. Volgens onze gids-chauffeur, die veel wegheeft van Idi Amin in zijn betere dagen (inclusief uniform), is dit nog maar een kleintje en gaan we vast nog loggere exemplaren zien. Vast. Tien minuten verderop staat er een olifant in het struikgewas die een verse hoeveelheid mest heeft neergelegd. Dat is voor de dung beetles – mestkevers (meskruiers op z’n Afrikaans) het teken om balletjes te gaan maken – en rollen. Deze kevers zijn bijzonder, daar ze alleen kunnen lopen en niet vliegen. Schijnt alleen in deze contreien voor te komen.
Heel lang hebben we niet om naar dit wonderlijke schouwspel te kijken, we worden verwacht bij de poel, alwaar zo’n vijftig olifanten staan te drinken en verkoeling zoeken. Onze Laro staat met een aantal andere auto’s die spektakel te aanschouwen, als van achter ons nog een olifant komt aanstiefelen. Die loopt doodleuk tussen de auto’s door en steekt zijn slurf in het water. Pas op het moment dat zo’n dikhuid naast een auto staat, zie je hoe groot ze werkelijk zijn. En dus ook hoe gevaarlijk het eigenlijk is, want als zo’n kluitje olifanten het op de heupen krijgt, blijft er van het wagenpark verrassend weinig over.
Tien meter verderop staat er een auto met een lege accu. Natuurlijk, het is een Toyota. Bij het omdraaien van de sleutel in het contact hoor je een korte ‘heng’, en daarna blijft het stil. Geen benzineprobleem dus, maar een accu. De ranger stapt samen met een andere ranger uit en ze duwen het gevaarte aan. Wat nu ‘in je auto blijven, want het is levensgevaarlijk’?
Terug op het hoofdkwartier krijgen wij de sleutel van onze slaapplek. Een rondavel, ofwel een bungalowtje zonder hoeken. Keurig bedje, zitje, sanitair. Niks te klagen. Ook heeft het een patio dat we gebruiken voor een dagelijks spelletje scrabble. Voor de jongeren: dat is wordfeud waarbij je zelf bepaalt of een woord bestaat of niet.
Nadat we ’s avonds de maaltijd hebben genoten, is het zo vreselijk donker dat we een volle sterrenhemel te zien krijgen die in Nederland – met alle teeltlampen in het Westland en alle straatlantaarns in de steden – zeldzaam is. Stukje Melkweg, omgekeerd steelpannetje (denken we), spikkels volop.
Het beestenlawaai is inmiddels tot enorme proporties aangewakkerd. De krekels en kikkers hebben een volume alsof er 15 autoalarmen tegelijk afgaan (en zo klinken ze ook). Slechts de uren na twaalven, tot een uur of 4 zijn betrekkelijk stil. Dan neemt het vliegend deel van het park het herriemaken over: de vogels. Toch stoort het niet, daar waar we in de stad gillend gek zouden worden als iemand z’n autoalarm te kritisch afstelt, waardoor het bij elke passerende tram afgaat. Blijkbaar zijn we milder als het om natuur gaat.
De volgende ochtend hebben we twee mogelijkheden: of we gaan door het park heen naar de N2 - de snelweg die we tot Kaapstad zullen blijven volgen - of we kiezen voor de snelle route om het
park heen. Geen moeilijke keuze; we nemen de korte route – door het park. Dat betekent een kilometer of 70 met geen gemiddelde van 30 rijden. Rijden? Slalommen!
We zijn nog maar 10 minuten het dorpje van de dappere Galliërs uit, of we worden een halt toegeroepen. Weliswaar komen we van rechts en hebben we in theorie voorrang, we nemen het niet. Het is
namelijk een groep olifanten van ongeveer twintig stuks, met mini-olifantjes erbij en die zet je niet zomaar aan de kant. Ze stiefelen vrolijk over de weg en trekken hier en daar een tak uit een
boom en steken die met hun slurf weg om te worden vermalen tot mest. Ze hebben absoluut geen haast en maken weinig aanstalten om weg te gaan. Nu we geen ranger in de buurt hebben en tussen hen en
ons slechts een dun laagje plaatstaal van de Polo zit, blijven we lekker staan. Ik zit achter het stuur en ben volledig gefocust op het mogelijk plots achteruit moeten rijden, omdat er een olifant
gedurende enige tijd wel heel vals mijn kant uit zit te loeren.
Waarom hij (zij) dat doet, wordt duidelijk op het moment dat er langs onze auto een grote grijze dame langskomt met een kleintje. We zien het gebeuren en voor we het weten kijken we naar de vrolijk zwiepende konten, met slingerende staartjes van moeder en dochter (denken we).
Zo plots als ze verschenen, zo plots zijn ze ook weer via het struikgewas verdwenen. Nu leven er in Addo meer dan 400 olifanten, dus de kans er eentje te treffen, is groot. Gedurende de ochtend zullen we er nog vele uit het struikgewas tevoorschijn zien komen. Na de eerste begint dat te wennen en is de schrik niet meer groot.
De komende tientallen kilometers moet ik met het stuur de wildste capriolen uithalen, onderwijl wel blijven opletten op overig verkeer en de gasgeeftechniek. Elke keer dat Mariella het codewoord Beetle uitspreekt, zit of loopt er ergens voor de auto een mestkever en die moet ik uiteraard ontwijken. Overal waar verse mest ligt, komen ze enthousiast op af. Ik slinger dus van links naar rechts alsof ik een halve liter wodka achter de kiezen heb. Ik ben broodnuchter.
Dat is handig, want we moeten na afloop van Addo nog ruim 200 kilometer de N2 af naar Storm River Mouth Rest Camp. We rijden langs Port Elizabeth en de N2 is lekker breed en lekker leeg. We zien voor het eerst een aankondiging van Kaapstad: nog maar 730 kilometer, dus dat schiet lekker op.
Inmiddels is het gaan regenen en dat is de voorbode van een ruig uitje naar de Storm River. Ongeveer 10 kilometer van de snelweg ligt aan de linkerhand het kamp, middenin een natuurpark. We moeten oppassen voor de dolfijnen en walvissen, aldus de waarschuwingsborden. Wanneer we zijn ingecheckt en we de sleutel hebben van huisje nummer 5, rijden we een zeer steile weg af naar zee en parkeren de Polo achteruit naast het huisje. We lopen er met de sleutel in de hand omheen en staan 10 meter vanaf een woest kolkende zee. Dit is de scheiding tussen ons en Antarctica, al is dat nog wel een paar duizend kilometer zwemmen. Vanaf onze patio, kunnen we met een beetje pech (en een beetje meer harde wind) de golven voelen overspoelen, al overdrijf ik daarmee wel een beetje.
We weten in elk geval wel met welk geluid we later op de avond in slaap zullen vallen.
Deel 2: het Zuiden
Wanneer je drie delen in een verhaal hebt en je hebt deel 1 gehad, volgt logischerwijs deel 2. En in ons geval is dat het zuiden, ofwel de tuinroute naar Kaapstad. Maar voordat het zover is, moeten we eerst afscheid nemen van St. Lucia.
De ochtend begint even vroeg als de vorige twee. We worden voor negen uur ’s ochtends verwacht voor de toast met zelfgemaakte marmelade en andere heerlijkheden die een zweem van luxe kenmerken. We zitten al drie dagen achter elkaar in de rijke tuin van de prachtige B&B Santa Lucia te ontbijten en dat is bijzonder aangenaam. De gastheer, die ons elke ochtend bedient, is vanwege zijn gevorderde leeftijd al wat vergeetachtig en zo krijgen we ongeveer zes keer achter elkaar de vraag of we al boter hebben. We hebben het. Hij bedient ons ook graag van koffie en spreekt daarbij graag Afrikaans. We horen het graag.
Vandaag is de dag van afscheid en dat is best jammer, ook al omdat dit de mooiste B&B is die ik ooit heb bezocht. Grote kamer, prima gastheerschap, mooi landhuis, centraal gelegen en uitstekende faciliteiten. Is er dan niks negatiefs, nou nee, tenzij je het gebrek aan water dat het gehele dorp ervaart als negatief punt wilt aanmerken. We kunnen daardoor slechts douchen tussen 6 en 8 en 6 en 8 en we kunnen het zwembad niet benutten, maar dat is dan ook alles.
Tegen half tien vertrekken we. Dat wil zeggen, we lopen nog even naar de plaatselijke toeristenmarkt voor wat herdenkingsproducten. Daarna taaien we echt af en rijden we het dorp uit, de N2 op.
Nu ook weer worden we overspoeld met het gevoel dat de lacune tussen arm en rijk in Zuid-Afrika nog onverkort groot is. Onderweg naar Durban rijden we geregeld langs heuvels die bezaaid liggen met hutten waar mensen ongetwijfeld wonen. Je zou er alle rands die je in je portemonnee met je draagt er graag aan afstaan.
In de buurt van Durban aangekomen, monsteren we aan op het vliegveld. Dit is een zeer modern gebouw waarvan vooral de koeling het goed doet. Tandenklapperend zitten we aan een liefdeloos in elkaar gekluste kipburger van de KFC, zijnde de Kentucky Fried Chicken. Wat een rotzooi hebben die Amerikanen eigenlijk over ons uitgestort.
De vlucht van half twee was twee weken geleden al vertraagd naar half vier, en dat wisten wij. Wij wel, want de mevrouw die onze koffers inneemt, en van de vliegmaatschappij is die ons van A naar B brengt, weet van niks. Ter plekke verfrommelt zij haar schema om van haar superieur een nieuw te krijgen uitgereikt. Als dat maar goed gaat.
Het gaat goed, vijf kwartier na opstijgen, landen we in Port Elizabeth en het spannendste aan de hele vlucht is niet het aantal keer dat we een luchtzak of een donderwolk doorkruisen, maar de vraag wat voor auto Budget nu weer voor ons in petto heeft. We hadden een Corolla met een motor uit een stofzuiger in het vooronder en het zal ons niks verbazen als het broertje ervan al staat te pronken op de parkeerplaats met het feit dat hij ons naar Kaapstad mag brengen.
Verkeerd gegokt.
We krijgen een Volkswagen. Weliswaar heeft deze een versnelling minder (vijf in plaats van zes, maar wel een motor met 1.6 liter inhoud. Dat is nog steeds niet de Audi A3 2.0FSI die we thuis in de garage hebben staan, maar het is een hele verbetering. Enige nadeel is dat er maar een stuks bagage in de achterbak past en er dus een flinke koffer op de achterbank komt te staan. Nu namen we vanwege de vele waarschuwingen al geen lifters mee en hebben hiermee een valide excuus.
De rit van het vliegveld naar de Addo Dung Beetle Guest Farm is ingeschat op een uur en dat is net het uur dat het van daglicht plots in nacht verandert. Niet echt lekker om mee over de Afrikaanse wegen te rijden, ook al niet omdat het neerzetten van richtingborden een hobby is die nog niet overal fors is uitgevoerd geworden.
Toch rijden we er in 1x naartoe. In een uurtje en in het volle donker rijden we de omheinde ruimte van onze vijf lodges tellende farm binnen. Madge staat ons op te wachten en heeft een diner voor ons in gedachten. Daartoe is ze ingeseind door Springbok Reizen, onze organisator. Die wist dat onze vlucht was vertraagd en heeft dit geregeld. Super en top.
Wij zijn deze lodge gewoon aan gaan rijden op de kaart, zonder al te veel handige aanwijzingen. Althans, op papier staat: ga naar 38,4 kilometer linksaf. Rijd 6, 1 kilometer door en dan nog 2, 1 kilometer en na 6,3 kilometer ligt de lodge aan de linkerhand. Dat soort aanwijzingen. Op het vliegveld probeerde de mevrouw die ons de Volkswagen Polo ter beschikking stelde ons nog een GPS-apparaat c.q. TomTom aan te smeren, maar wij doen daar niet aan.
Hilarisch wordt het dat een ander Nederlands stel dat exact dezelfde reis maakt en dat we geregeld tegenkomen wel de GPS gebruikt en heeft gebeld naar de Lodge dat ze verdwaald zijn, terwijl wij al aan onze eerste witte wijn zitten in de meest luxe lodge die we tot op heden hebben getroffen. Tweepersoons ligbad, binnendouche, buitendouche, jacuzzi., aller erop en eraan. Dat uurtje eerder hadden we dus niet willen missen.
Ofwel: je kunt maar beter van papier reizen, dan kom je er tenminste.
Administratieve rompslomp
Het is dinsdag en dat is de voorlaatste dag van deel 1. Onze reis bestaat uit drie delen, als laatste onze rondreis door Namibië, daarvoor de tuinroute (van Port Elizabeth naar Kaapstad) en het eerste deel is van Johannesburg naar Durban. Nu we de laatste avond in St. Lucia beleven en morgen naar Durban rijden (3 uur) om naar Port Elizabeth te vliegen en onze reis voort te zetten, kunnen we terugkijken op dat eerste deel.
De overgang van Europa, en dan met name Nederland, naar Afrika was groot. In Johannesburg moesten we erg wennen aan het feit dat je niet zomaar overal naartoe kunt gaan, of beter gezegd moet gaan. Ons hotel lag op een beveiligd terrein en dat bleek niet voor niets. Jo’burg is een wereldstad waar rare dingen gebeuren. Dat krijg je als driekwart van de bevolking onder de armoedegrens leeft.
Hazyview en Kruger waren top, kan niet anders zeggen. Maar de weg naar beide plekken was een moeizame, gelardeerd met vele facetten van pure armoe. Swaziland was, mede door het weer, niet wat we er van hadden verwacht of gehoopt, maar St. Lucia heeft dat alles weer goed weten te maken. En nu we een dag of 10 in Afrika zijn, begint het te wennen.
Wat niet went, maar daar kunnen we in Nederland ook niet goed tegen, zijn de formaliteiten. Op dinsdagmorgen zijn we de hoofdstraat van St. Lucia uitgereden om naar Cape Vidal te gaan, wat middenin het Isimangaliso Wetland Park ligt. Om daar te komen, moet je aan het einde van de straat, en dus aan het begin van het park, jezelf melden bij een slagboom. Daar staat een mevrouw die samen met ons een formulier invult. Ze wil alles weten; nummerplaat, merk, type, naam, telefoonnummer en zelfs paspoortnummer. Dat rode boekje hebben we niet bij ons, maar het oplepelen van mijn rijbewijsnummer is voldoende. Na invullen van het formulier gaat een andere beambte ermee naar binnen om de prijs uit te reken en dat op het formulier te printen, in totaal 125 rand, maar waar dat bedrag op is gebaseerd, blijft onduidelijk.
Het park zelf is dat tientje wel waard. Het is een langgerekt stuk duinland, met tropische begroeiing van een kilometer of 30 lang en 5 kilometer breed en onderweg komen we verscheidene dieren tegen die je in de duinen bij Katwijk niet snel zult zien. Toppunt is de neushoorn, een witte, die op zo’n 100 meter van de weg afstaat. Met de verrekijker zien we dat zijn hoorn bijzonder puntig is.
Op het strand bij Cape Vidal waait het zo hard, dat onze kapsels bijkans achterstevoren komen te zitten. De wind waait een kitesurfer door de branding en er liggen hier en daar wat verstokte strandgangers te liggen, maar daar blijft het wel bij. De enige activiteit buiten de kite die we waarnemen, komt van mensen die achter hun petten aanrennen die worden afgeblazen.
Op de terugreis pikken we alle safariroutes en uitkijkposten mee. We ontwaren het laatste knobbelzwijntje dat we in Afrika zullen zien, omdat ze in het zuiden waar we nu naartoe gaan, niet voorkomen. De bokjes en hertjes nemen we op de koop toe.
Op het uitzichtpunt – Mission Rock – besluiten we tot een korte picknick met zelfmeegebrachte broodjes in de koeltas. Hiertoe zijn we gedwongen omdat op de 30 kilometer lengte en 5 kilometer breedte geen uitspanningen met terras zijn ingericht. Die morgen hadden we in de Spar daartoe inkopen gedaan. Broodje, wat Salami, kaasje, wat sapjes, bakje melk. Een van de sapjes zit in een klein flesje en wordt door Mariella geopend. Ze neemt een forse teug ervan, klokt het weg en roept luid ‘gatverdamme’. Wat blijkt, het flesje van 200 milliliter bevat genoeg gezoet concentraat om 8 liter druivensap te maken. Om er zeker van te zijn dat de gatverdamme niet onterecht is, neem ik ook een slokje en inderdaad, het is bijzonder gatverdamme. Hilariteit alom!
Op de terugreis blijft de smaak van de druiventroep nog lang hangen, zolang, dat we pas op het terras van de B&B bij een biertje respectievelijk een wijntje het weer een beetje kwijt zijn.
Jaja, je maakt wat mee op zo’n vakantie.
Verder afstrepen
De ochtend begint vroeg, voor achten moeten we de waterfaciliteiten hebben benut, voordat de lokale overheid de kraan weer dichtdraait tot zes uur ’s middags. Dat is op zich geen probleem, daar wij voor negenen moeten hebben ontbeten omdat dan de keukenfaciliteit ermee ophoudt. Kortom, een ochtend vol procedures staat ons te wachten, en dan hebben we nog niks gedaan.
Vandaag is het plan de rivier op te gaan die om St. Lucia heen is gedrapeerd en die van de Indische Oceaan ruim 250 kilometer noordwaarts stroomt naar Swaziland en Mozambique. Van deze forse afstand gaan we er 4 bevaren. En dat zal weinig tot zeer weinig inspanning gaan vergen, want we hebben de dure boottocht geboekt en die heeft als extra optie dat we worden opgehaald bij de B&B waar we al een tijdje bivakkeren. Duur, ach, 420 rand in totaal is nog geen 15 euro de man, dus waar hebben we het over.
Stipt om kwart voor 10 zitten we klaar op de oprit van de B&B en komt er een Unimog voorrijden. De deur zwaait open en er verschijnt een ladder die we opklimmen om zo bovenin het 4x4-gevaarte te komen. Na nog een setje Duitsers en een Nederlands stel te hebben opgehaald, rijden we langs de plaatselijke vuilstort, naar een industriële haven, waar een bootje voor ons klaarligt. Op de kant ligt de eerste verrassing al op ons te wachten; een volwaardige krokodil die nu nog roerloos wacht, maar naar zeggen elk moment kan toehappen als we te dicht langslopen. Doen we dus maar niet.
Na een kort college over het eco-systeem en de ontwikkeling ervan sinds 1920, varen we de rivier op. Voor we de monding uit zijn, liggen er nog drie krokodillen op ons te wachten. De gids stelt ons gerust, de afgelopen drie jaar is er niemand door deze dieren aan stukken gescheurd.
Verderop ligt het eerste kluitje nijlpaarden ons op te wachten. Deze drie ton wegende graseters liggen de hele dag in de rivier te wachten omdat hun tere huidje niet tegen zon kan. Onderwijl vermaken ze elkaar met bijten, schurken, duiken en bovenkomen en tegen elkaar knorren dat het geluid maakt alsof er iemand met een brommer met lekke uitlaat door de straat scheurt.
Het amusante tafereel wordt door ons gadegeslagen en door de gids becommentarieerd. Aan de andere kant van de rivier is door onze rondleider inmiddels nog een krokodil gespot, maar wanneer we hem van dichterbij bekijken, blijkt het een jonkie te zijn. Toch heeft hij al de stoere blik van een echte krokodil en wil hij ons wijsmaken dat hij toch zeker heel hard kan bijten!
De tocht duurt in totaal 2,5 uur en in die tijd zijn we heel wat kuddes loeiende hippo’s gepasseerd, weten we alles van mangroves, slakken en reigers en worden we met de Unimog weer teruggebracht naar onze uitvalsbasis.
De middag wordt verkwist met een lunch en wat terrashangen en een tocht naar het strand. Ditmaal met de auto, want we weten inmiddels dat het best een end lopen is. We besluiten het strand te bezoeken dat het verst afgelegen is. Prima keus, want hier is vrijwel niemand te bekennen, buiten een zandsculpurist die de grote 5 en wat andere zaken in zand heeft weten te vereeuwigen. Mooi gedaan en hij krijgt dan ook een biljet voor al z’n moeite. Dat doen we ook met de informele bewaker van de parkeerplaats die onze trotse Corolla zo stevig heeft weten in de gaten te houden. Dank daarvoor.
Na nog een korte poos bij een jachtclub (boten, geen geweren) te hebben vertoefd en daar voor de verandering eens echte koffie te hebben genoten, is het tijd om de Corolla echt in de nachtstand te zetten op de parkeerplaats van de B&B. Het is mij vergund om vandaag het stuur te bezitten en daar ik niet heel handig ben met een 1.4-motor, slaat deze een keer of zes af op het moment dat ik de koppeling laat opkomen en een dot gas zou moeten geven. Ergens in de auto doet iets telkenmale piep als de motor ermee ophoudt en dat doet Mariella in steeds grotere mate in lachen uitbarsten. Ik mis mijn Audi en Land Rover, die zouden me nooit op zo’n hellinkje in de steek laten. Stomme Jappen. Prutsers.
Inmiddels is het 21.19 uur op de maandagavond en klinkt naast mij alweer het vertrouwde geluid van een slapende gade.
Zwijntjes
Wakker worden van de regen is iets wat je niet verwacht als je in Swaziland bent. Niet dat het er altijd veertig graden in de schaduw is, maar dit is het andere uiterste. Op het golfplaten dak klettert het midden in de nacht. Het is de voorbode van een langdurige bui die aanhoudt tot noen.
Nu is regen niet heel erg. Wij komen uit Holland en zijn echt wel wat gewend. Maar daar waar ik iets van 10 poloshirts heb meegenomen, geheel in het teken van verwachte warmte, heb ik slechts één trui ingepakt. En dat is niet eens een dikke. Dat betekent dus dat onze zaterdag in het teken staat van kou lijden.
Na het ontbijt, duiken we nog even onder het dekbed om weer warm te worden. We zijn hier nu een krappe week en van enige rust is geen sprake geweest. We moesten een aantal dagen achter elkaar om 5 uur ons nest uit, dus relaxen is geen mal plan. Tel daarbij op dat het wild dat Mlilwane ons te bieden heeft niet veel verder gaat dan wat hertjes, zwijntjes, meer hertjes en hertjes, en ons dagplan is rond.
Tegen een uur of een krijgen we de geest, en besluiten we met de Corolla een rondje te gaan maken op het park, dat overigens eigendom is van koning Mswati III. We zullen hem niet aantreffen. Wie we wel aantreffen, is de eigenaar van een Land Rover Discovery, die ons tegemoet komt rijden als we koud 10 minuten door de grindbak aan het dolen zijn – wat we op de kaart zien, komt niet overeen met hetgeen voor ons opdoemt, of andersom. Ik zie zijn auto 100 meter verderop capriolen uithalen die ik ken uit de keren dat ik zelf ben wezen terreinrijden, en wat ik zie, is niet mals.
Wanneer hij langszij komt, draait hij zijn raampje open en schud zijn hoofd. Ik kan het vergeten met een Corolla die kant op te gaan. Prettig dat we hem tegenkwamen, nu hebben we een goed excuus om operatie Dekbed te hervatten. Terug op het kamp besluiten we nog een klein rondje rond het meer te maken en dat vergaat ons niet verkeerd. Onderweg komen we nog wat hertjes, hertjes en hertjes tegen en een tiental knobbelzwijntjes.
Stiekem vind ik deze diertjes tot op heden het leukste van heel Afrika. Natuurlijk, luipaarden, leeuwen, olifanten, giraffes, ze zijn allemaal enorm gaaf. En ook best geinig om een wild dier langs je auto te hebben lopen dat binnen een seconde kan besluiten je op te peuzelen en dit daadwerkelijk uit te voeren. Maar geen van de genoemde beesten heeft de charme van het zwijntje. Ik heb ze die ochtend een half uurtje geobserveerd en ze zijn geinig. Kunnen een pirouette maken, uit stand, als ze niet heel goed bij de grond kunnen om wat nootjes te eten, gaan ze op hun ellebogen leunen (of als ze lui zijn) en als klap op de vuurpijl hebben ze het vuur ontdekt als een zegen. Het is namelijk zoals gezegd retekoud en dat voelen zij ondanks hun vachtje ook. In het midden van het kamp van Mlilwane, brandt een houtvuur en de dames Knobbel gaan daar gezamenlijk omheen liggen om een warm karbonaadje te halen. Guitig!
Reeds vroeg in de avond nemen we afscheid van het vuur en duiken we weer onder het dekbed, ditmaal om nog een stief kwartiertje te lezen, maar vooral om heel vroeg te gaan slapen. De volgende dag moeten we naar St. Lucia en dat belooft weer een lange rit te worden.
En dat wordt het. Ruim 7 uur gasgeven, sturen en inhalen op de MR08 in Swaziland en de N2 in Zuid-Afrika. Daartussen ligt de grens en ditmaal mogen we in omgekeerde volgorde stempels halen en paspoorten schouwen. We zijn nu binnen een half uur door, maar dat komt vooral doordat er op zondag langs deze grensovergang – waar in geen velden of wegen eens stad is te bekennen – nauwelijks verkeer is.
We zakken nog 150 kilometer af om in St. Lucia in de Pelikaanstraat een B&B te betreden waar we met Nederlands bijzonder goed uit de voeten kunnen. De uitbater zulks laat vol trots haar verzameling Delftsblauwe borden en KLM-huisjes van dezelfde snit zien. We krijgen een prima kamer, met uitstekend terras en een halfvol zwembad. Duiken verboden, zwemmen ook.
Dat zit zo. De stad zit zonder water en alleen tussen 6 en 8 ’s morgens en 6 en 8 ’s avonds, is er druk. We kunnen dus alleen in die tussentijd douchen en als we buiten Sperrzeit de plee willen doortrekken, moeten we gebruik maken van een jerrycan vol water dat uit het zwembad komt. De gemakken van de moderne wereld.
De middag gebruiken we nog voor een lange wandeling naar de oceaan, de Indische ditmaal, die we vanuit onze B&B kunnen horen bulderen. Op zich hoeft de wandeling niet zo lang te zijn, maar we moeten wel om een meer heen dat is gevuld met krokodillen en nijlpaarden en die zouden het wel eens op ons voorzien kunnen hebben, dus moeten we omlopen. ’s Avonds zeker oppassen, omdat dan de hippo’s het water uit komen en ergens in de stad vers gras gaan staan te grazen. Ze zijn al in de hoofdstraat gespot, wegen duizend kilo en gaan niet aan de kant.
Afrika is leuk.
Met je 1.4 door de bergen
In Japan gebeurt het vaker dat fabrieksmerken meerdere producten fabriceren die niets met elkaar te maken hebben. Zo maakt Yamaha zowel bloedsnelle motorfietsen als kwalitatief hoogwaardige piano’s. Als ik die lijn doortrek naar Toyota, waarvan we een exemplaar hebben weten te huren, maken zij naast dit wanproduct ook nog strijkijzers, asfaltwalsen en naaimachines. Hun credo is niet voor niets ‘traag en log’.
Onze laatste ochtend in Ngala begint met het butlerbonzen op de deur van onze lodge om iets na vijven in de ochtend. Het is tijd voor onze laatste game drive. We springen uit bed, nou ja, laten we niet overdrijven, we staan op en kleden ons voor een laatste confrontatie met de natuur van Krugerpark. Om half zes staan we met 20 andere gasten koffie te drinken op het terras in afwachting van de komst van de rangers. Dyke, de onze, vragen we wat het objectief voor vandaag is. Zijn antwoord luidt: ‘You never know’ en dat zal blijken.
Tegen tien voor zes rijden we het kamp uit, de bloedrode opkomende zon tegemoet, die na een scherpe bocht met onze auto zich steeds langzamer een weg naar boven werkt. Hoe hoger hij komt, hoe bleker hij wordt. Het is vandaag geen dag van verzengende hitte, maar een van bewolking en wind.
Na de nodige hertjes links en rechts, komen we in troepen van 3 à 4 wat zebra’s tegen die langs de weg gras staan te knagen. Tot zover nog weinig spectaculairs te melden. Dat wordt anders wanneer we een troep olifanten tegenkomen, die door Dyke wordt genegeerd. Dat kan niks anders betekenen dan exclusief wild. Wanneer we een scherpe bocht naar links maken van het pad af en met de Land Cruiser een heel nieuw pad creëren in de wildernis en zo een kilometer doorcrossen, onderwijl de vele overhangende takken vermijdend, komen we aan bij een luipaard die zo’n vijf meter boven het oppervlak op een dikke boomtak ligt.
Uiteraard heeft hij ons wel gezien, al houdt hij zich slapende. Keurig op de tak rustend, met aan beide kanten van het hout een setje poten, ligt hij uitgeteld te liggen. Het enige dat beweegt is z’n staart. Of het is om z’n evenwicht te houden, omdat hij zich verveelt of last heeft van vliegen, wordt mij op deze afstand niet duidelijk.
Plots draait hij z’n kop om, er verschijnt een troep olifanten die op dezelfde wijze waarop wij door de rimboe zijn gereden, zichzelf een weg baant. Of er nu wel of geen bomen in de weg staan, is geen beletsel. Het adagium is ‘rechtdoor!’
Zoals de olifanten aankwamen, zo verdwijnen ze ook weer en keert voor een ieder de rust terug. Ook op de tak. Beneden houden we het nog een kwartiertje vol en wanneer we besluiten te vertrekken, is het voor de reuzenkat ook mooi geweest. Hij besluit de boom te verlaten. Is het de aandacht, dorst, honger? Een meter achter onze jeep gromt hij een keer naar ons, dus is het wellicht vooral irritatie geweest die hem verdreef.
Niet handig is het dan van Dyke om hem met de Land Cruiser ook nog eens te achtervolgen. Ook nu weer wordt het halve bos gesloopt, althans, bij overrijden van levend hout, veert dit weer keurig op. Dood hout knapt en blijft op de grond liggen. Dit houden we vol totdat onze ‘prooi’ echt is verdwenen. Tijd voor koffie aan de oever van een drinkplaats. Ik knabbel aan een zelfgemaakt koekje, heb een koffie in de linkerhand en kijk uit naar de overkant van het meer waar twee volwassen en een jonge olifant de slurf in het water steken om te drinken.
Na de koffie zijn we dan in totaal al ruim drie uur aan het rondrijden op zoek naar beesten. Tijd voor een tactische terugtocht naar de basis. Onderweg zien we nog een giraf met jonkie sierlijk en slank zichzelf tegoed doen aan de sappige blaadjes van bovenin een boom en dat is het laatste wild dat we te zien krijgen.
We ontbijten nog wat en pakken onze koffers. De 1.4-Toyota staat inmiddels bij de receptie en Tyssen – onze butler – haalt de koffers. We nemen afscheid van hem en danken hem hartelijk voor zijn ontvangst en hulp. Ook Dyke komt nog even langs om gedag te zeggen. Hij vindt dit altijd het minst leuke deel van zijn werk: net als je mensen een beetje leert kennen, gaan ze weer weg. Wij beloven hem dat de volgende gasten, degenen die ons gaan vervangen, vast net zo leuk en aardig zijn als wij. En dan rijden we in ruim een uur terug naar de bewoonde wereld. We hebben een lange rit voor de boeg, we moeten naar Swaziland, een rit van ruim 6 uur, wellicht 7. En dan moet het bij de grens nog meezitten ook.
We nemen niet de R40, maar besluiten een forse omweg te nemen. Dit heeft twee voordelen: minder verkeer en dus meer doorrijden en vooral minder agenten die je een poot proberen uit te draaien (al zijn de bedragen die ze vragen nog best mild). Het blijkt achteraf een goede keuze, al zit de weg die we nemen wel vol met potholes of zoals ze dat hier in ’t Afrikaans zeggen: slaggate.
De rit is lang en leidt over een bergpas. Nu wreekt zich het feit dat we een gemechaniseerde slak hebben weten mee te krijgen van de verhuurmaatschappij. Ondanks dat deze auto waarschijnlijk pas eerder dit jaar in Japan is weten te worden geproduceerd – en dus modern is – is het een auto die fors onderpresteert. Je kunt je niet voorstellen dat ze in Tokyo ooit besloten hebben zoiets slechts te maken en het nog beschikbaar te stellen voor de markt ook. Nu zijn wij zelf voorzien van een vrij sterke en snelle bolide in Nederland, maar we hebben ook een verleden met minder spectaculaire auto’s dan dat. Ooit reden we in een Peugeot 205 (rood) met een 1,1 liter motor. Dit was een GE, wat voor ons stond voor Grande Exclusive, iets wat het totaal niet was. Zelfs dat oude brik uit 1988 had meer pit in zich en bewoog zich soepeler doorheen z’n versnellingen dan deze hele Corolla. We hebben 6 versnellingen tot onze beschikking, maar in de bergen moeten we geregeld terug naar z’n 3 en soms z’n 2. En dan zijn we ook nog geüpgraded, want we zouden eerst een Opel Corsa krijgen, maar die is door ons reisbureau na vele klachten van eerdere afnemers van deze rondreis ingeruild voor dit ding.
Ondanks het euvel met het ontbreken van de pk’s, rijden we voort. Langs Ohrigstad, langs Lydenburg en zo verder en verder tot we in de buurt van Badplaas komen. ’s Avonds aan het diner hebben we het nog over onze korte stop hier en we komen maar niet meer op de plaatsnaam. Was het nou? Blaastest, Strandtent, Balzaal? Eh... Oh ja, Badplaas.
De kaart staat namelijk vol met Nederlands aandoende plaatsnamen. Zo is er niet ver van Badplaas een gehucht en dat heet Amsterdam. We gaan niet kijken, zal wel niks wezen. De leukste plaats die we op de kaart aantreffen, is Piet Retief. Klinkt meer als een snackbar dan als een stad.
Rijden is sowieso iets bijzonders in Afrika. Veelal gebeurt dit op tweebaanswegen die niet uitblinken in kwaliteit of breedte. Het is handig om een beetje in het midden te blijven, daar is de kans op schade aan de weg het kleinst. Aan de randen is fors bezuinigd op asfalt en dus rafelt het wegdek daar, als het er al ligt. Tussendoor natuurlijk nog de vele slaggate en dan heb je de rijstijl die de Afrikaan kenmerkt nog niet gehad. Inhalen op een tweebaansweg is niet verstandig, maar wel veelvuldig voorkomend. Doorgetrokken strepen zijn onzichtbaar of worden massaal genegeerd.
Maar wanneer je dan langere tijd achter een langzame auto – waarvan bijvoorbeeld de laadbak is gevuld is met mensen, wat alleen al een reden is het gas eraf te laten – is er geen nood aan de man, de auto gaat keurig in de berm rijden, zodat je er langs het midden – beetjes smokkelen met de tegenliggers – prima langs kunt. Als dank voor zoveel medewerking, is het dan wel gebruikelijk om na het inhalen twee- of driemaal met de alarmlichten te knipperen, ten teken van hartelijk dank.
Ongeveer 50 kilometer voorbij Badplaas, komen we aan de grens. Het is al laat in de middag en we willen voor donker binnen zijn, anders wordt het zo lastig zoeken. Op het moment dat we de grenspost naderen, weten we al dat dát niet gaat lukken. Men speelt namelijk heel serieus het spel van het uitventen van de eigen identiteit. En daar hoort een stevig ambtenarenapparaat bij met bijpassende formaliteiten en administratieve rompslomp.
We krijgen een velletje bij een loket met daarop het nummerbord van onze auto. Daarmee moeten we een gang in met twee loketten, waar naar onze paspoorten wordt gekeken en waar we een stempel krijgen. Hiermee mogen we Zuid-Afrika verlaten. Dan zitten we even in niemandsland en komen we aan bij de entree van Swaziland. Daar krijgen we weer een velletje en moeten we weer naar een loket voor stempels en controle. Van daaruit moeten we naar nog een loket voor de wegenbelasting en als we daarna nog een loket zien, vragen we of we daar nog wat moeten, maar dat is alleen voor als we iets aan te geven zouden hebben. We mogen gaan. Is dat het dan? Nee, het hele zwikje moeten we vanuit onze auto nog eens aanbieden aan de grenspost zelf. De auto voor ons, wordt extra geïnspecteerd. Wij verwachten hetzelfde, maar dat blijkt niet het geval, na 45 minuten zijn we binnen.
In Swaziland blijkt dat het nauwelijks anders is dan in Zuid-Afrika, met uitzondering van de roze gespoten vangrails. Vrij grof gedaan, de halve meter vluchtstrook heeft dezelfde vrolijke kleur. Toch zien we het somber in, we hebben een routebeschrijving die niks anders zegt dan: sla na 37,4 kilometer af en ga rechtsaf, rijd twee kilometer door en ga schuin naar links. Ga vanaf daar 1,6 kilometer door en neem de tweede rechts, na 3,2 kilometer is Mlilwane Resort aan de rechterhand. Ondanks dat het donker is en ondanks dat het vaag is beschreven, rijden we vrijwel in één keer goed. Het is inmiddels half zeven en stikdonker als we aankomen. Het park is dicht, maar de vrolijke opzichter laat ons op vertoon van de voucher graag door. Zijn enthousiasme is een lichtpuntje na zo’n lange dag.
De resort wordt redelijk snel gevonden en we krijgen hut nummer 3. Met hut bedoelen we ook hut, want het is een wereld van verschil met onze vijfsterren-luxe van gisteren. Toch zijn we meer dan tevreden, er staat een bed en dat bed is voor ons.
We zijn zo gesloopt, dat we na het eten niet veel meer willen doen, het is acht uur ’s avonds en ik wil gaan slapen, terwijl Mariella nog slechts wat wil relaxen. Ai, dat is jammer. Net op het moment dat ik met mijn hoofd in de kussens duik, start de inheemse entertainmentgroep met gezang en getrommel. En omdat de hutten om een vuurplaats heen staan die gebruikt wordt door publiek en muzikanten, lig ik eerste rang. De hut is zo geconstrueerd – planken die niet volledig aansluiten, rieten dak en enkel glas – dat ik volledig kan meegenieten van het spektakel. Enige mazzel is dat het maar een uurtje duurt, dus twaalf uur slaap zijn mij toch gegund.
Safari is slopend.
Op zoek naar de honingdas
Als we om zes uur met de Land Cruiser vol hongerig safarivolk over de eerste heuvel buiten Ngala rijden, zie we de zon net bloedrood boven het randje van de horizon uitkomen. Exact 12 uur later zullen we die weer op dezelfde wijze, maar aan de andere kant, zien ondergaan. Ondertussen gebeurt er veel.
Een uur eerder is de wekker gegaan, dat wil zeggen: er stond iemand aan de deur die ons wekte voor de safari. Om half zes zijn we naar de ontbijtzaal gestiefeld voor een kop vroege ochtendkoffie. Onderwijl treffen we Dike, onze ranger, al even vrolijk aan als we hem gisteravond hebben achtergelaten. Wij prijzen de bijzonder prettige lodges en de dito bedden. Hij glimlacht en antwoordt dat hij dat fijn vindt om te horen. Hem is namelijk ook wel eens wat anders verteld, namelijk dat mensen die in de lodges logeerden de tv misten en de ochtendkrant. Of Ngala daar even voor wilde zorgen. Op mijn vraag aan Dike of hij dat niet eens mist, antwoordt hij dat hij ’s morgens de paden leest, op zoek naar wild.
De Land Cruiser is goed bevolkt. Het is onze tweede (en ’s middags de derde) Game Drive en we hebben inmiddels een vast clubje. Dat is handig omdat de ranger dan precies weet wat de inzittenden al hebben gezien en waar ze zijn geweest, zodat er altijd nieuwe avonturen in het verschiet liggen.
Een klein overzicht van de Land Cruiser. Voorop zit Zhou Zhou, de tracker ofwel degene die het wild moet opsporen. Achter het stuur onze ranger Dike die vooral bezig is met het besturen van het vehikel en het maken van grapjes en het vertellen van anekdotes over de dieren. Dat afgewisseld met informatie. Vogels is zijn specialiteit. Naast hem zit een Schotse dame die vooral opvalt omdat zij zichzelf tijdens het wandelen ondersteunt met een hulpmiddel: een stok.
Achter haar zit een Afrikaans stel, dat wil zeggen: hij is Afrikaans, en zij is Schots en geëmigreerd. Ze wonen in Johannesburg in een drievoudig beveiligde woning. Jo’burg zoals ze dat zelf noemen, is namelijk nogal een onveilige stad. Achter het stel zit een Amerikaanse die vooral opvalt doordat ze veel te vertellen heeft in een duidelijk zuidelijke tongval. Ze is van North-Carolina. Wij completeren het stel op de achterste bank.
Zo horen we dus nogal veel soorten Engels, namelijk tweemaal Schots, tweemaal Zuid-Afrikaans, eenmaal Amerikaans en ons gebrekkige soort. Zhou Zhou sluit de rij, hij spreekt alleen een inlandse taal en snapt een paar woorden Engels. Maar ‘tracken’ kan hij. Wanneer we op de weg rijden en er verse keutels van een neushoorn zijn gespot, weten we dat ze in de buurt zijn. Met het blote oog ziet Zhou Zhou ze vanaf vijfhonderd meter in het hoge gras staan. Wij zien werkelijk helemaal niets. Zelfs niet als ze op 100 meter staan. Ja, we moeten aan een nieuwe bril, maar dit is wat overdreven.
Verder wordt er in de ochtend een drinkplaats gefrequenteerd die door bokjes, zebra’s en allerhande ander grut worden benut. En daar zien we ook een krokodil. Die ligt roerloos op een prooi te wachten met z’n rug naar de drinkplaats. Dat gaat niks worden, zoveel is duidelijk.
Na terugkeer, is het tijd voor ontbijt. En rust, want om vijf uur opstaan en dan vier uur lang rondtoeren door het Afrikaanse land op zoek naar wild, vergt nogal. Dus slapen we tot noen en gaan dan zwemmen. Tot de lunch en erna weer een uurtje rust tot er een nieuwe game drive op het menu staat. Wat we nu weer zien, is wat minder dan gisteren – wat ons doet concluderen dat gisteren een uitzonderlijke score was. Natuurlijk, we zien olifanten die een modderbad nemen. We zien de neuzen van de nijlpaarden – een stuk of zeven. En we zien dat hun onderwaterblijven nog heel actief blijkt te zijn. Ze gaan continu blazend op een neer en maken er een hoop herrie bij.
Aan het einde van de middag zien we nog de drie leeuwen die we gisteren ook zagen. Maar hoe lang we ook wachten, ze weigeren in actie te komen. Ze zwiepen met hun staart vliegen weg, draaien zich af en toe om en bewegen wat met hun poten en dat is het wel. Luie boel hier met 40 graden op de thermometer.
Tijdens de terugreis wordt het langzaam donker. Halfweg terug zien we een kudde olielampen staan, waar we halt houden. Het is tijd voor champagne met knabbels. Onder de zuidelijke sterrenhemel staan we bubbels in flutes te slempen en knagen we een nootje, terwijl een kudde buffels op honderd meter ons schaapachtig staat aan te kijken. Ja, wij vinden het ook raar. Zeker ook omdat er een heus picknickhoekje wordt ingericht, inclusief klaptafel en boerenbont kleedje. En ijs, heel veel ijs.
Terug naar de lodge ontdekken we in het donker wat avonddieren: een aapje, een kameleon en een civetkat. Toch knap van de tracker om dit in het donker te kunnen ontwaren, al heeft hij daarbij wel hulp van een verstraler met licht.
De avond wordt beëindigd met het diner dat we besluiten met de Amerikaanse Jean te nuttigen omdat zij alleen reist. We hebben het over de Amerikaanse geschiedenis – die zij niet heel meester is en het recht voor Amerikanen om wapens te dragen. Interessante kout.
Na twee dagen Ngala is het bijna voorbij. Morgen nog een vroege game drive (wekker om 5 uur) en daarna naar Swaziland. Natuurlijk was het de vele pegels die we hebben moeten weten betalen voor deze luxe meer dan waard. Ik kan het zelfs iedereen van harte aanbevelen om het op deze manier te doen, want hoe kom je anders op 5 meter afstand van een olifant en 2 van een leeuw?
Tuurlijk. Maar onze queeste is nog niet voorbij. Voordat we naar Afrika gingen hebben we op de BRT een tweedelige serie gezien van een presentator die naar Afrika ging met maar één doel: de honingdas zien. En dat ontbreekt nog aan ons lijstje waar naast de grote 5 zo’n beetje heel Afrika al prijkt.
De honingdas, we blijven zoeken.